zaterdag 1 februari 2014

los ingeslagen 164



11 december 2013

Gisteren werd ik ontboden door de hoofdredacteur. We zouden de jaargang 2014 bespreken, althans dat dacht ik. Afspraak in het stationsbuffet – Carl zegt: ‘de Starbucks’ – van het station van Gent. Dat is handig voor mij, gewoon ff uitstappen op mijn weg naar Brussel.

Hij viel, nadat hij de koffies was gaan ophalen aan het buffet, meteen met de deur in huis en dat sierde hem wel. ‘Ik heb slecht nieuws.’ Ik had er mij niet aan verwacht. ‘We zullen jouw werk voortaan niet meer uitbesteden. We hebben een interne kracht met een paar jaar ervaring. Ik vind het geen prettige tijding, ikvoermaaruitwatderaadvanbestuurmeheeftopgedragen en erisgeenbudgetmeervoor.’

Tja. Ik pleur nog de inhoud van een zakje suiker in mijn veel te grote koffie. En ik had het hem nog gezegd niet met van die halveliters af te komen. Zeventien jaar ben ik eindredacteur geweest van de Poëziekrant. Dat is niet weinig, bijna een halve loopbaan zou je kunnen zeggen. Zeventien jaar en ik wil alle teksten die ik door de molen heb gehaald niet naast elkaar op een plank zien staan. Kan ook niet meer, ik heb al die oude jaargangen natuurlijk al lang met het oud papier meegegeven. Maar zeventien jaar, dat is toch niet niks? Nu had ik wel verwacht dat er met de nieuwe hoofdredacteur, die de zaak in april heeft overgenomen, het een en ander zou veranderen, maar dit? Neen, dit had ik niet verwacht.

‘Met de kwaliteit van het geleverde werk heeft het niets te maken,’ probeert hij nog. ‘Ik vond dat we goed samenwerkten.’ Laat maar zitten, zeg ik hem. Dat brengt nu toch geen zoden meer aan de dijk. Ik probeer het zelfs niet hem te vermurwen, laat staan op andere gedachten te brengen. Ik denk aan wat dit betekent voor mijn portemonnee want daar wordt nu wel een flink gat in geslagen. Dus dat is dan de crisis, denk ik dan. Maar ik denk ook aan de tijd die vrijkomt. Zo bekeken is dit nieuws goed nieuws: ik heb in mijn leven al genoeg tijd gestoken in de teksten van anderen.

Carl vraagt me nog om te blijven schrijven voor de Poëziekrant, ik houd dat in beraad. Poëzie is niet mijn corebusiness, antwoord ik ironisch. We zien het wel. ‘Maar je had een waardevolle inbreng op de redactievergaderingen.’ We wisselen nog wat meer van die algemeenheden en beleefdheden uit en dan zeg ik, tien minuten te vroeg, dat mijn trein voor Brussel er aan zit te komen. We gaan uit elkaar, misschien is dit wel de laatste keer dat we elkaar hebben gezien. Ik heb hem vergeten te bedanken voor de koffie, realiseer ik me wanneer ik op het perron, wachtend op de trein, voor me uit zit te staren. Hoeveel meter is dat, zeventien jaargangen Poëziekrant?