11 december 2013
Gisteren werd ik ontboden door de hoofdredacteur. We zouden
de jaargang 2014 bespreken, althans dat dacht ik. Afspraak in het
stationsbuffet – Carl zegt: ‘de Starbucks’ – van het station van Gent. Dat is
handig voor mij, gewoon ff uitstappen
op mijn weg naar Brussel.
Hij viel, nadat hij de koffies was gaan ophalen aan het
buffet, meteen met de deur in huis en dat sierde hem wel. ‘Ik heb slecht
nieuws.’ Ik had er mij niet aan verwacht. ‘We zullen jouw werk voortaan niet
meer uitbesteden. We hebben een interne kracht met een paar jaar ervaring. Ik
vind het geen prettige tijding,
ikvoermaaruitwatderaadvanbestuurmeheeftopgedragen en erisgeenbudgetmeervoor.’
Tja. Ik pleur nog de inhoud van een zakje suiker in mijn
veel te grote koffie. En ik had het hem nog gezegd niet met van die halveliters
af te komen. Zeventien jaar ben ik eindredacteur geweest van de Poëziekrant. Dat is niet weinig, bijna een
halve loopbaan zou je kunnen zeggen. Zeventien jaar en ik wil alle teksten die
ik door de molen heb gehaald niet naast elkaar op een plank zien staan. Kan ook
niet meer, ik heb al die oude jaargangen natuurlijk al lang met het oud papier
meegegeven. Maar zeventien jaar, dat is toch niet niks? Nu had ik wel verwacht
dat er met de nieuwe hoofdredacteur, die de zaak in april heeft overgenomen,
het een en ander zou veranderen, maar dit? Neen, dit had ik niet verwacht.
‘Met de kwaliteit van het geleverde werk heeft het niets te
maken,’ probeert hij nog. ‘Ik vond dat we goed samenwerkten.’ Laat maar zitten,
zeg ik hem. Dat brengt nu toch geen zoden meer aan de dijk. Ik probeer het
zelfs niet hem te vermurwen, laat staan op andere gedachten te brengen. Ik denk
aan wat dit betekent voor mijn portemonnee want daar wordt nu wel een flink gat
in geslagen. Dus dat is dan de crisis, denk ik dan. Maar ik denk ook aan de
tijd die vrijkomt. Zo bekeken is dit nieuws goed nieuws: ik heb in mijn leven
al genoeg tijd gestoken in de teksten van anderen.
Carl vraagt me nog om te blijven schrijven voor de Poëziekrant, ik houd dat in beraad.
Poëzie is niet mijn corebusiness, antwoord ik ironisch. We zien het wel. ‘Maar
je had een waardevolle inbreng op de redactievergaderingen.’ We wisselen nog
wat meer van die algemeenheden en beleefdheden uit en dan zeg ik, tien minuten
te vroeg, dat mijn trein voor Brussel er aan zit te komen. We gaan uit elkaar,
misschien is dit wel de laatste keer dat we elkaar hebben gezien. Ik heb hem
vergeten te bedanken voor de koffie, realiseer ik me wanneer ik op het perron,
wachtend op de trein, voor me uit zit te staren. Hoeveel meter is dat,
zeventien jaargangen Poëziekrant?