25 december 2013
Ik breng deze kerstdag alleen door. Een beetje treurig is
dat, maar ik heb anderzijds geen gedonder aan m’n kop en kan de hele dag
besteden aan wat ik graag doe. Schrijven in dit dagboek is een van de dingen
die ik graag doe.
Gisterenavond waren we te gast bij L. Net als vorig jaar. Ik
keek om me heen en zag wat de tijd met sommigen onder ons in dat jaar heeft
aangericht.
De gesprekken liepen vlot in elkaar over. Het viel me op dat
wij elkaar niet genoeg laten uitspreken. Het stoorde me. Midden in een zin, nog
voor de pointe is bereikt, zegt iemand iets over het eten, of over een detail
in het interieur – en het verhaal dat gaande was, wordt nooit voltooid. Ik heb
dan ook de indruk, nu, een half etmaal later, dat er niet echt veel is gezegd,
dat veel onuitgesproken is gebleven. Niemand laat op die manier het achterste
van zijn tong zien, waar hij of zij echt mee bezig is, wat hem of haar echt
raakt.
We hadden het onder meer over de bomen die waren omgewaaid
langs de vaart, over het sterk ontwikkeld smaakorgaan van eenden, over
co-housing, of je dat nu al dan niet het best met vrienden doet, en over hoe straf
de Vlaamse polyfonisten wel niet waren.
De gerechten smaakten voortreffelijk, de wijnen ook. Maar
voor koffie waren we te moe. We praatten het nog L. uit zijn hoofd om de afwas
tot morgen, vandaag dus, uit te stellen en deden hem allemaal samen. B. vloog
erin als een razende Roeland, er lag al vlug een plas op de keukenvloer.
We wensten elkaar goedenacht en gingen uit elkaar en
dachten, elk voor zich: misschien tot volgend jaar.