maandag 10 februari 2014

los ingeslagen 168



1 januari 2014

Veertien

Twee connotaties die aan het getal veertien verbonden zijn: Johan Cruijff en de Eerste Wereldoorlog.

In de tijd dat Johan Cruijff als een generaal over het middenveld heerste, was het nog geen usance om met rugnummers tot diep in de dertig of veertig (of zelfs nog meer) te spelen. Nu krijgt elke speler van een ploeg het hele jaar door zijn eigen nummer opgespeld, ook als hij de vierendertigste onterecht aangekochte loonslaaf uit een of ander achterlijk Afrika is – maar in de jaren zeventig werden de nummers verdeeld naargelang van de plaats die de speler – vaker dan nu dezelfde speler – op het veld innam. De keeper speelde altijd met het nummer 1, ook als hij de reservekeeper was; de backs met de daaropvolgende nummers; ergens in het midden liepen de spelverdelers 6 en 7 (bij Club waren dat een tijd Julien Cools en René Vandereycken); voorin liepen de 9 (Lotte Lambert) en de 11 (Ulrich Lefevre); de 10 was de vrije spits, meestal een kleiner uitgevallen, wendbaar mannetje (Marc Degryse). Dat was overzichtelijk, dat was gemakkelijk. Cruijff was zo outstanding dat hij zichzelf het recht voorbehield een nummer hoger dan 11 (het aantal spelers van een ploeg) te dragen. Vandaag zouden wij dat een geniale marketingtruc noemen. Cruijff was altijd de 14 – in die mate zelfs dat nooit een andere speler, ook niet van andere ploegen, het waagde dat nummer op te eisen.

En dan de Eerste Wereldoorlog. Die moet dit jaar herdacht en – laat ons alvast maar dát cliché uit de kast halen – dat zullen we geweten hebben. We zullen het in die mate geweten hebben dat we het nu al meer dan genoeg weten. Want inderdaad: de herdenking van ‘De Groote Oorlog’ (die dubbele O is, evengoed als de 14 van Cruijff, een typografische marketingtruc, genre 2BE, U2, 4U, de @ in alle mogelijke samentrekkingen) is nu al volop bezig – ze zijn er namelijk al in 13 mee gestart! Bang om in de overkill te belanden – overkill is hier wel een benarde woordkeuze, moet het gezegd? – zijn de talrijke initiatiefnemers vroeg genoeg van wal gestoken. Of het nu om televisiedocumentaires gaat of om pientere romanciers die, vooruitziend genoeg om vooral niet in het peloton aan het jaar te beginnen, nu al hun pièce de résistance op het lezend publiek loslaten. Het is nu al duidelijk dat we op een indigestie van herdenkingen afstevenen. Nog vóór het eigenlijke herdenkingsjaar hoort te beginnen – die oorlog van 14-18 begon maar in augustus – zullen we dat hele herdenken al in die mate beu zijn dat we nauwelijks nog zullen luisteren of kijken als het er echt om zal gaan. Ja, de mediamoeheid treedt nu al in. En dan heb ik het nog niet over de gêne, het ongemak, de ergernis, de verontwaardiging die mogelijk zijn bij het schaamteloos uitmelken van het vreselijke, door geen enkele documentaire of herdenking of roman te evoceren leed van die vele honderdduizenden die in de blubber ten onder zijn gegaan en wier leed ten eeuwigen dage anoniem, hemeltergend en absurd zal blijven. Ook bij de tweehonderdste verjaardag.