1 januari 2014
Veertien
Twee connotaties die aan het getal veertien verbonden zijn:
Johan Cruijff en de Eerste Wereldoorlog.
In de tijd dat Johan Cruijff als een generaal over het
middenveld heerste, was het nog geen usance
om met rugnummers tot diep in de dertig of veertig (of zelfs nog meer) te
spelen. Nu krijgt elke speler van een ploeg het hele jaar door zijn eigen
nummer opgespeld, ook als hij de vierendertigste onterecht aangekochte
loonslaaf uit een of ander achterlijk Afrika is – maar in de jaren zeventig
werden de nummers verdeeld naargelang van de plaats die de speler – vaker dan
nu dezelfde speler – op het veld innam. De keeper speelde altijd met het nummer
1, ook als hij de reservekeeper was; de backs met de daaropvolgende nummers;
ergens in het midden liepen de spelverdelers 6 en 7 (bij Club waren dat een
tijd Julien Cools en René Vandereycken); voorin liepen de 9 (Lotte Lambert) en
de 11 (Ulrich Lefevre); de 10 was de vrije spits, meestal een kleiner
uitgevallen, wendbaar mannetje (Marc Degryse). Dat was overzichtelijk, dat was
gemakkelijk. Cruijff was zo outstanding dat hij zichzelf het recht voorbehield
een nummer hoger dan 11 (het aantal spelers van een ploeg) te dragen. Vandaag
zouden wij dat een geniale marketingtruc noemen. Cruijff was altijd de 14 – in
die mate zelfs dat nooit een andere speler, ook niet van andere ploegen, het
waagde dat nummer op te eisen.
En dan de Eerste Wereldoorlog. Die moet dit jaar herdacht en
– laat ons alvast maar dát cliché uit de kast halen – dat zullen we geweten
hebben. We zullen het in die mate geweten hebben dat we het nu al meer dan
genoeg weten. Want inderdaad: de herdenking van ‘De Groote Oorlog’ (die dubbele
O is, evengoed als de 14 van Cruijff, een typografische marketingtruc, genre 2BE,
U2, 4U, de @ in alle mogelijke samentrekkingen) is nu al volop bezig – ze zijn
er namelijk al in 13 mee gestart! Bang om in de overkill te belanden – overkill is hier wel een benarde woordkeuze,
moet het gezegd? – zijn de talrijke initiatiefnemers vroeg genoeg van wal
gestoken. Of het nu om televisiedocumentaires gaat of om pientere romanciers
die, vooruitziend genoeg om vooral niet in het peloton aan het jaar te
beginnen, nu al hun pièce de résistance op
het lezend publiek loslaten. Het is nu al duidelijk dat we op een indigestie
van herdenkingen afstevenen. Nog vóór het eigenlijke herdenkingsjaar hoort te
beginnen – die oorlog van 14-18 begon maar in augustus – zullen we dat hele
herdenken al in die mate beu zijn dat we nauwelijks nog zullen luisteren of
kijken als het er echt om zal gaan. Ja, de mediamoeheid treedt nu al in. En dan
heb ik het nog niet over de gêne, het ongemak, de ergernis, de verontwaardiging
die mogelijk zijn bij het schaamteloos uitmelken van het vreselijke, door geen
enkele documentaire of herdenking of roman te evoceren leed van die vele
honderdduizenden die in de blubber ten onder zijn gegaan en wier leed ten
eeuwigen dage anoniem, hemeltergend en absurd zal blijven. Ook bij de
tweehonderdste verjaardag.