zaterdag 26 juli 2025

LVO 256

fragment uit Het maaiveld


Een boek dat ook opdook tijdens die eerste leesjaren, was In de ban van de ring. Daar kon je in die tijd niet omheen. Op mijn leeslijst zie ik dat ik deel I in juni 1976 uitlas, tussen Erik van Godfried Bomans en Daar is een mens verdronken van Ernest Claes in, maar ook dat ik, tussen Kobeke van Claes en Pallieter van Felix Timmermans, in augustus mijn lectuur van het tweede deel niet tot een goed einde bracht. Een jaar later lukte het wel: dan las ik, een halve zomer lang, de drie delen achter elkaar volledig uit. Ik leefde mee met de personages – Frodo, Sam, Gandalf en al die anderen – en ik beeldde me de extreme landschappen in waarin ze reisden en de strijd met Het Kwaad aangingen. Om het overzicht te bewaren, tekende ik ijverig de kaart over die in het boek stond afgedrukt. Dat alles kon niet verhinderen dat ik voor het derde deel opnieuw mijn best moest doen. Heel die verzonnen wereld begon me tegen te staan en intuïtief moet ik toen al hebben aangevoeld dat Tolkiens simplistische manicheïsme een te schematische voorstelling van zaken was.

Vreemd, maar meer dan door De ring, waarin behalve trollen en monsters toch ook mensen of minstens mensachtigen meespelen, voelde ik me aangesproken door Waterschapsheuvel van Richard Adams, hoewel dat een konijnenepos is. Het zijn weliswaar konijnen die kunnen denken en praten en voelen, maar desalniettemin: het zijn konijnen. Waarin je op den duur toch mensen herkent – gelukkig maar want wie zou zich kunnen aangesproken voelen door zo’n dik boek over konijnen die echt niets anders dan konijnen zijn?

Ik zou wel eens willen weten hoe het komt dat sprookjes, fantasy, horror, sciencefiction en dergelijke van mij afglijden als water van een eend... Hoe komt het dat het bij de ene wel beantwoordt aan wat je een algemeen-menselijke behoefte aan fictie zou kunnen noemen en bij de andere niet? Welke persoonlijkheidsbestanddelen bepalen deze predispositie? Of is het vooringenomenheid?

Veel later zag ik hoe mijn oudste kind verslingerd raakte aan Tolkien en Rowling en Pratchett. Ik hoopte dat dit voor hem de poort naar de ernstige literatuur zou openen, maar het liep anders. Hij bleef uitsluitend dikke en altijd Engelstalige boeken lezen over zich in parallelle universa afspelende avonturen die allemaal wel op de een of andere manier een doorslag waren van de Ridders van de Ronde Tafel of de Zoektocht naar de Graal of, meer in het algemeen, de eeuwige Strijd tussen Goed en Kwaad – zoveel verschillende verhalen zijn er niet. Samen met veel van zijn generatiegenoten deelde hij voortaan een voorkeur voor het genre dat, enigszins ongeïnspireerd, fantasy wordt genoemd: breed uitgesmeerde verhalen over elementaire menselijke drijfveren die van alle tijden zijn, al dan niet op smaak gebracht met lichtjes homo-erotische vriendschappen en/of platonisch-sensuele onmogelijke liefdes. Computerspelletjes sloten de weg naar highbrow literatuur af. Daar kwamen dan nog eens de zich over talloze afleveringen uitgemolken verfilmingen bij – van In de ban van de ring of Harry Potter – die met hun spectaculaire beeldtaal een dam opwierpen tussen het kind en de brontekst in het bijzonder en alles wat tekst is en dus tijd en geduld vereist in het algemeen.


Zie hier voor een andere versie van dit fragment: https://pascaldigital.blogspot.com/2025/01/boekverhaal-13.html