fragment uit Het maaiveld
Hesse ging zijn tijd mee. Een andere schrijver die in die jaren mijn pad kruiste, was Jan Arends. Daar zorgde Hendrik D. voor. Hendrik D. was de zoon van de leraar Omer D. die door het gaatje van zijn meetlat de examenzaal afspiedde – ik memoreerde hem al omwille van die onuitwisbare indruk die hij zo doende op mij maakte. Hendrik schreef zijn naam met een extra e: Hendriek. Dat was toen een teken van lichte weerspannigheid, vooruitstrevendheid en hang naar autonomie. Er waren er nog wel die dat deden: Pjeeroo Roobjee, Luuk Gruwez... Het was de tijd van de zogenaamd progressieve spelling die, door nauwer tegen de uitspraak van de woorden aan te leunen, komaf zou maken met alle twistpunten en mogelijke bronnen van dispuut.
Ik trok een eindje op met Hendrik. Hendrik-met-de-extra-e droeg zijn haar lang in de nek en had een ziekenfondsbrilletje à la John Lennon, die toen nog een jaar of drie te leven had maar dat wisten we gelukkig niet. Voor het overige: de in die tijd obligate parkajas en jeans. En zélfs sandalen – iets wat toen al enigszins excentriek begon over te komen.
Niet zo heel veel later zou Hendrik pedagogische wetenschappen gaan studeren en in een handgeweven wit linnen overhemd trouwen met een bloemenmeisje dat hij al vlug kind schopte, maar toen was hij al uit mijn blikveld verdwenen. Ik heb hem na zijn vroege vaderschap nog één keer opgezocht. Hij had zijn intrek genomen in een boerderijtje aan een toen nog slijkerige maar nu keurig verkavelde kasteeldreef ergens in de buurt van Gent. Het bezoek werd geen réussite, mede doordat de baby kuren had.
Maar toen ik zestien, zeventien was, trokken we dus wel vaak samen op. Met Hendrik ging ik voor het eerst op café, uiteraard zonder medeweten van mijn ouders. We gingen naar Het Nieuw Museum, toen nog op de hoek van de Kuipers- en de Grauwwerkersstraat. We waren daar gehecht aan een amberkleurig biertje dat Caves heette en dat nu ook al niet meer bestaat, en de patron had zich nog niet verhangen.
Jan Arends deed het op een andere manier: hij sprong uit het raam van zijn appartement aan het Amsterdamse Roelof Hartplein. Zijn lichaam beschreef een lijn die al bijna even verticaal was als zijn smalle gedichten. Grafisch bekeken kondigde zijn poëzie de manier aan waarop hij zijn dood aan zichzelf zou voltrekken. Over die Jan Arends spraken we dus, Hendrik en ik. Arends was een geheimtip, niet zo heel veel mensen kenden hem. Behalve die verticale gedichten moest ik ook zijn korte verhalen goed vinden, vond Hendrik: Keefman, Ik had een strohoed en een wandelstok... Arends had het vaak over een man die huisknecht was en Jan Arends heette. Jan Arends was inderdaad een tijd huisknecht geweest: hij verzon niets. Echt warm van deze sombere, kale verhalen werd ik niet. Maar ze brachten mij wel in contact met een rauwere realiteit.