vrijdag 21 augustus 2020

per fiets naar de Midi 5 / getekend 345

200805


etappe 4/9 – Tonnerre-Anost – 112 km

Vertrek om half acht. Ontbijten doe ik pas 25 kilometer ver, in het uitermate pittoreske stadje Noyers: stadspoort, onregelmatig geplaveide straten, scheefgezakte vakwerkgevels – alsof ik in een tekening van Anton Pieck ben terechtgekomen. Bij de bakker respecteert de rij gemondmaskerde klanten plichtsgetrouw de anderhalvemeterregel. Ik neem plaats op een terrasje. Drie ouwe gabbers, de intello’s du coin, bespreken de toestand. Welke toestand, wordt me niet meteen duidelijk. Eentje kijkt ternauwernood op van zijn Canard enchaîné. Gerookt wordt hier niet meer. En ze drinken koffie. Neen, de wilde haren en de jaren zestig zijn definitief voorbij.


Samen met het reliëf sluipt de twijfel binnen. Soms vind ik mezelf een bofkont, soms vervloek ik dit stomme idee om godbetert per fiets een auto te gaan ophalen aan het Lac de Sainte-Croix. Weeral ben ik te zwaar, is mijn fiets te zwaar, heb ik te veel bagage meegenomen. En ja, het wordt wel heel erg warm. De temperaturen klimmen nu vlotjes een eind boven de dertig graden. Waar is de tijd dat we bij dertig graden van hitte spraken?

Mooie wegen, dat wel. In Massangis staan een paar leuke huizen te koop. Hoe zou het zijn om naar hier te verkassen? Maar wat zou ik hier doen wat ik niet thuis evengoed kan? Hoe eenzaam zouden de winters hier zijn? En de herfst en de lente en de zomer uiteindelijk ook? Neen, het is geen goed idee – al blijft het om de een of andere reden wel lokken. Zeker nu het Vlaams-nationalisme bij ons het klimaat vergiftigt.

Nabij de snelweg Parijs-Dijon te Maison-Dieu zie ik een zwerm van wel tien of twaalf zwarte wouwen jagen op klein grut dat zich te goed doet aan het graan dat is achtergebleven op een pas geoogste akker. Wat een spektakel. Een van de vogels heeft iets in zijn bek. Meteen wordt hij achternagezeten door zijn gezellen. Hij laat zijn prooi vallen. Allemaal duiken ze nu naar de grond.

In Cussy-les-Forges vind ik een klein winkeltje. De uitbaatster lijkt op Meyrem Almaci. Voor mij bedient ze een zwarte koerier die in zijn nek Japanse karakters heeft laten tatoeëren. Op de drempel van de kerk is er een schaduwplek om te picknicken. Notabelen verlaten de gloednieuwe, en bijgevolg uitermate smakeloze, mairie voor hun middagpauze. Zwaluwen vliegen af en aan naar de nesten die ze hebben gebouwd in de oksels van de ramen van de école communale des garçons – ik maak een schets van de mooi geproportioneerde gevel.


In het iets verderop gelegen Quarré-les-Tombes vind ik een nieuwe schuilplaats tegen de hitte. Ooit, 32 jaar geleden, raakte ik hier gefascineerd door de tegen de kerk opgestelde sarcofagen. Nu zwijgen ze in alle talen en zeggen ze me niets. Twee jongemannen met rugzakken en wandelschoenen pauzeren op de bank naast mij. Ze vinden het maar raar dat een al wat oudere man hen aanspreekt. Er komt geen gesprek van. Boven de straat zit een mus achter een vlinder aan.

De Morvan. De weg voert nu naar hoogtes boven de 600 meter. In Montsauche-les-Settons vind ik een kruidenier. Maximum zes personen tegelijk in de winkel en uiteraard: mondmaskerplicht! (Ik vergeet het altijd.) Beneden aan het stuwmeer is er een camping, maar die is vermoedelijk erg druk, afgaande op het af- en aanrijdende kampeerwagenverkeer. Ik verorber een slaatje tegen de honger die komt en vervolg op goed geluk mijn weg. Het is per slot van rekening nog maar half zes en de koelste uren van de dag komen er nog aan. Maar mijn krachten nemen af. Gelukkig vind ik wat verderop op de D37 een wegwijzer naar een te Anost gelegen camping. Ik word er om zeven uur onthaald door de vriend van de Nederlandse uitbaatster. Een vrolijke Frans. Hij biedt me een flesje Brugse Zot aan – dat ik afsla aangezien ik deze fietstiendaagse alcoholvrij wens te houden. Maar: c’est le geste qui compte. Mijn tent plaats ik naast een vader met twee jonge zonen. Geen moeder te bespeuren. Ik hoor een van beide kinderen protesteren: dat maman de tomaten niet zus snijdt maar wel zo. De man doet zijn best.

Op een bankje aan de zwemvijver schrijf ik op wat ik van vandaag wil onthouden. Nog een vader alleen, met een kind. Ze wil zwemmen. Hij raadt het haar af: moeder heeft gezegd dat ze door de kille avondwind kou zou vatten wanneer ze nat uit het water komt.

Ik leg het dekzeil niet over de tent. Zo zie ik de sterren. Later in de nacht de volle maan. Uilen roepen elkaar aan: een van de mooiste geluiden die ik ken.