200805
etappe 4/9 – Tonnerre-Anost – 112 km
Vertrek om half acht. Ontbijten doe ik pas 25 kilometer ver,
in het uitermate pittoreske stadje Noyers: stadspoort, onregelmatig geplaveide
straten, scheefgezakte vakwerkgevels – alsof ik in een tekening van Anton Pieck
ben terechtgekomen. Bij de bakker respecteert de rij gemondmaskerde klanten
plichtsgetrouw de anderhalvemeterregel. Ik neem plaats op een terrasje. Drie
ouwe gabbers, de intello’s du coin,
bespreken de toestand. Welke toestand, wordt me niet meteen duidelijk. Eentje
kijkt ternauwernood op van zijn Canard
enchaîné. Gerookt wordt hier niet meer. En ze drinken koffie. Neen, de
wilde haren en de jaren zestig zijn definitief voorbij.
Samen met het reliëf sluipt de twijfel binnen. Soms vind ik mezelf
een bofkont, soms vervloek ik dit stomme idee om godbetert per fiets een auto
te gaan ophalen aan het Lac de Sainte-Croix. Weeral ben ik te zwaar, is mijn
fiets te zwaar, heb ik te veel bagage meegenomen. En ja, het wordt wel heel erg
warm. De temperaturen klimmen nu vlotjes een eind boven de dertig graden. Waar
is de tijd dat we bij dertig graden van hitte spraken?
Mooie wegen, dat wel. In Massangis staan een paar leuke
huizen te koop. Hoe zou het zijn om naar hier te verkassen? Maar wat zou ik
hier doen wat ik niet thuis evengoed kan? Hoe eenzaam zouden de winters hier
zijn? En de herfst en de lente en de zomer uiteindelijk ook? Neen, het is geen
goed idee – al blijft het om de een of andere reden wel lokken. Zeker nu het Vlaams-nationalisme
bij ons het klimaat vergiftigt.
Nabij de snelweg Parijs-Dijon te Maison-Dieu zie ik een zwerm
van wel tien of twaalf zwarte wouwen jagen op klein grut dat zich te goed doet
aan het graan dat is achtergebleven op een pas geoogste akker. Wat een spektakel.
Een van de vogels heeft iets in zijn bek. Meteen wordt hij achternagezeten door
zijn gezellen. Hij laat zijn prooi vallen. Allemaal duiken ze nu naar de grond.
In Cussy-les-Forges vind ik een klein winkeltje. De
uitbaatster lijkt op Meyrem Almaci. Voor mij bedient ze een zwarte koerier die
in zijn nek Japanse karakters heeft laten tatoeëren. Op de drempel van de kerk
is er een schaduwplek om te picknicken. Notabelen verlaten de gloednieuwe, en
bijgevolg uitermate smakeloze, mairie
voor hun middagpauze. Zwaluwen vliegen af en aan naar de nesten die ze hebben
gebouwd in de oksels van de ramen van de école
communale des garçons – ik maak een schets van de mooi geproportioneerde
gevel.
In het iets verderop gelegen Quarré-les-Tombes vind ik een
nieuwe schuilplaats tegen de hitte. Ooit, 32 jaar geleden, raakte ik hier
gefascineerd door de tegen de kerk opgestelde sarcofagen. Nu zwijgen ze in alle
talen en zeggen ze me niets. Twee jongemannen met rugzakken en wandelschoenen
pauzeren op de bank naast mij. Ze vinden het maar raar dat een al wat oudere
man hen aanspreekt. Er komt geen gesprek van. Boven de straat zit een mus
achter een vlinder aan.
De Morvan. De weg voert nu naar hoogtes boven de 600 meter.
In Montsauche-les-Settons vind ik een kruidenier. Maximum zes personen tegelijk
in de winkel en uiteraard: mondmaskerplicht! (Ik vergeet het altijd.) Beneden
aan het stuwmeer is er een camping, maar die is vermoedelijk erg druk, afgaande
op het af- en aanrijdende kampeerwagenverkeer. Ik verorber een slaatje tegen de
honger die komt en vervolg op goed geluk mijn weg. Het is per slot van rekening
nog maar half zes en de koelste uren van de dag komen er nog aan. Maar mijn
krachten nemen af. Gelukkig vind ik wat verderop op de D37 een wegwijzer naar
een te Anost gelegen camping. Ik word er om zeven uur onthaald door de vriend
van de Nederlandse uitbaatster. Een vrolijke Frans. Hij biedt me een flesje
Brugse Zot aan – dat ik afsla aangezien ik deze fietstiendaagse alcoholvrij
wens te houden. Maar: c’est le geste qui
compte. Mijn tent plaats ik naast een vader met twee jonge zonen. Geen
moeder te bespeuren. Ik hoor een van beide kinderen protesteren: dat maman de tomaten niet zus snijdt maar
wel zo. De man doet zijn best.
Op een bankje aan de zwemvijver schrijf ik op wat ik van
vandaag wil onthouden. Nog een vader alleen, met een kind. Ze wil zwemmen. Hij
raadt het haar af: moeder heeft gezegd dat ze door de kille avondwind kou zou
vatten wanneer ze nat uit het water komt.
Ik leg het dekzeil niet over de tent. Zo zie ik de sterren.
Later in de nacht de volle maan. Uilen roepen elkaar aan: een van de mooiste
geluiden die ik ken.