woensdag 19 augustus 2020

per fiets naar de Midi 4


200804 


etappe 3/9 – Épernay-Tonnerre – 173 km

De hotelier die mij gisteren hartelijk ontving, volhardt ook vandaag in de vriendelijkheid. Bij het ontbijt vraagt hij of hij de tv moet aanzetten. Doe maar, zeg ik. Graag op France 2, dan kan ik nog eens naar Télé Matin kijken. Hoewel, eigenlijk is dat tegenwoordig meer reclame dan wat anders. De publiciteitsboodschappen worden aan elkaar geluld met zoete praatjes over toeristische bestemmingen, fitheidstips en lifestyleweetjes. Ik praat tussen croissant en pain au chocolat wat met de hotelier over de canicule. Het houdt hem bezig maar zolang de hitte niet méér dan vijftien dagen per zomer aanhoudt, wil hij toch geen airco in de kamers installeren: de investering is te groot. Overigens, zo overweeg ik later op de dag tijdens het fietsen door de weidse Champagne-vlakte, word je, wanneer je bij dit weer naar het zuiden fietst, langs twee kanten geroosterd: ’s voormiddags links en ’s namiddags rechts.

Op de parking van het hotel spreekt een Zwitser me aan. Dat hij een Zwitser is, zie ik aan de nummerplaat op zijn dikke SUV. Zo’n dikke auto, en toch zo’n goedkoop hotel? Mmmm. Maar goed, de man is vriendelijk. Hij herkent mijn Belgisch-Frans accent. Tiens, waar zou ik dat opgeraapt hebben?

Het is een zalige fietsvoormiddag. Wind in de rug, nog niet te warm, prachtig landschap tussen de wijnvelden, van de ene dure château naar de andere – zo passeer ik onder meer Veuve Cliquot. Bij een van de wijnboeren van Bergères, tegenover het gesloten etablissement met de onverbiddelijk woordspelerige naam ‘La Folie des Bergères’, is van de gevel de eerste A van ‘CHAMPAGNE’ naar beneden gekletst – zelfs hier slaat het verval onverbiddelijk toe. Ik raap de kapitaal op en plaats hem bij de gesloten voordeur van de proeverij.


Ik daal af naar de dorre graanschuur van Frankrijk. De oogst is binnen, dit lijkt wel een woestijn.


Ik doe onder meer de vlekken Fère-Champenoise, Euvy, Gourgançon en Salon aan. Boven rond een watertoren buitelt een gezin slechtvalken. Picknicken doe ik na 75 kilometer in Droupt-Sainte Marie. Of was het Droupt-Saint Basle, ik weet het niet meer. In elk geval, het was op een beschaduwd trapje van het Local des Associations dat ik schaduw én zitgelegenheid vond. Binnen zie ik een antieke tafel staan, met een stoel. Twee brandweerhelmen glimmen op de schoorsteenmantel.


Op het grind voor mij sleurt een mier een bijenlijk over de keitjes. Voor de mier zijn het manshoge rotsen. Soms valt zijn prooi terug en moet hij herbeginnen, maar hij vordert onverzettelijk en gestaag. Het beeld zal mij een paar keer voor de geest komen tijdens het overwinnen van de Bourgondische heuvels.

25 kilometer lang volg ik het fietspad langs het parallel met de Seine lopende Canal de la Haute Seine. Tot in Troyes. Daar drink ik op het terras van café Le St Nizier een koffie. Een type met Che Guevara-T-shirt monstert de op het rokerstrottoir voorbijstappende dames.

Troyes blijkt gemakkelijker te bereiken dan te verlaten, dat wisten de Grieken al. Langs Bréviandes lukt het me uiteindelijk toch. De gebruikelijke smoezeligheid en drukte van de uitvalswegen. Ik kom nu op heuvelachtiger terrein: het begin van mijn geliefde Bourgognestreek. Het gemeentebord van Saint-Phal lijkt mij zeer geschikt voor een selfie.





Om kwart over zeven kom ik aan op de camping municipal van Tonnerre. In restaurant ‘Le Petit Gourmand’ wacht mij een van uitstekende frietjes vergezelde salade met onder andere ei, eend en – wat blijkt te zijn – een plak ganzenlever waarvan de nogal fletse smaak geenszins het veroorzaakte leed rechtvaardigt. Ik arroseer het geheel met een voortreffelijke fles Badoit.