maandag 31 augustus 2020

scherf 51


Johan de Boose reisde in 2005 de voormalige grens tussen West- en Oost-Duitsland af, van de grens met Tsjechië tot in de Oostzee. Hij bezocht langs die grens dorpen, stadjes en bezienswaardigheden en brengt daar De grensganger verslag over uit. Hij doet dat beeldend en levendig. Zo geeft hij van de gesprekken die hij hier en daar met plaatselijke grenskenners had, een uitgeschreven weergave, zoals je ze in een roman zou aantreffen: ‘“Hoe is het Von Schnitzler na de Wende vergaan?” wil ik weten.’ Waarna ‘Christian’ een antwoord geeft waarin je – en dat is een punt van kritiek – af en toe toch ook wel De Booses boekenwijsheid ziet doorschemeren: ‘Hij [Von Schnitzler] is de knorrepot gebleven, heeft zijn knorrige teksten zelfs nog gepubliceerd en is tot op het laatste moment trouw gebleven aan zijn doortimmerde visie dat de bouw van de Muur een bescherming van de menselijkheid betekende en dat het imperialistisch kapitalisme door een communistische revolutie moest worden vernietigd.’ Zo wordt in een spontaan gesprek niet gesproken, ook niet door de in Meiningen residerende journalist Christian, gespecialiseerd in de DDR, een niet meer bestaand land waarover hij kennelijk een uitgesproken mening heeft.

Johan de Boose heeft die mening zelf ongetwijfeld ook, maar hij bewaart de afstand van de waarnemer en laat beide zijden van het verhaal in hun waarde. Toch laat hij hier en daar doorschemeren wat hij zelf denkt. Bijvoorbeeld tijdens een bezoek aan mevrouw Kempinski, die het na 40 jaar Oost-Duitsland wel gehad heeft met het communisme en nu antiek en oude boeken probeert te verkopen. In haar collectie ‘verstofte boeken’ treft De Boose een samenvatting van zijn reis aan: ‘verzamelbundels met gedichten van Heine, werken over art nouveau in Berlijn en over de Russische avant-garde, een toneelstuk van Brecht met aantekeningen door een acteur, boeken met foto’s uit Auschwitz en Sachsenhausen, Mein Kampf en Das Kapital gevaarlijk dicht bij elkaar, een kookboek dat in Kazchstan is gedrukt…’ (235) In dat ‘gevaarlijk dicht bij elkaar’ gaat, heel subtiel, een hele wereldbeschouwing schuil.

Pas in de epiloog neemt De Boose geen blad voor de mond. Hij wijkt er af van zijn reislijn om een bezoek te brengen aan het ten noorden van Berlijn gelegen dorp Wandlitz, meer bepaald de compound Waldsiedlung waar de partijbonzen van de Deutsche Demokratische Republik hun optrekje hadden, met uiteraard villa’s die de omvang van de gemiddelde Oost-Duitse woning veruit overtroffen en met alle voorzieningen die een partijbons zich maar kon wensen. De Boose beschrijft hier met onverbloemd oordeel: ‘Voorbij de afgeschilferde slagboom loop ik het kapotte jaagpad op. Het godengetto was een gevangenis in een gevangenis. De gevangenbewaarders zaten zelf opgesloten. Ze hadden geld, Japanse auto’s, sauna’s en pornografische huisbioscopen, in tegenstelling tot hun gevangenen, maar ze hadden geen enkele vrijheid. In de keurig naast elkaar gebouwde huizen van de Waldsiedlung hield iedereen elkaar onophoudelijk in de gaten, en wie op een dag een fout maakte, kon de volgende dag verdwenen zijn.’ (264) En uiteraard zijn de gevangenen die door deze zelf gevangen gevangenisbewaarders worden bewaakt de 16 miljoen Oost-Duitsers die achter de fysieke Muur en de onzichtbare maar overal aanwezige Stasi-controle van hun vrijheid en perspectieven beroofd waren.

Johan de Boose, De grensganger (2006)