De passage waarvan ik wel wil dat ze mij zal bijblijven,
staat op de bladzijden 172-173. Joan en haar man John zijn veertig jaar samen
geweest. Wat betekent rouw in het licht van die tijd, van dat huwelijk?
Didion ziet de dood van haar echtgenoot en de rouw die erop
volgt niet als de opmaat naar iets nieuws – een opruiming, een verhuizing, een
nieuwe partner, een nieuw leven. Dat is gewoon onvoorstelbaar. Zij kan
zich ‘het werkelijke leven zonder de ander’ niet voorstellen. Je zet veertig
jaar huwelijk niet zomaar opzij. ‘Een huwelijk is herinnering, een huwelijk is
tijd.’ Een ‘vriend van een vriend’ had haar eens verteld, nadat hij een tweede
huwelijk was aangegaan: ‘Ze kende de goeie liedjes niet’. De vergelijking hangt
altijd in de lucht en de samen doorgebrachte tijd – uiteraard in goede én in
kwade dagen – kan niet worden uitgewist.
Maar: ‘Het huwelijk is niet alleen tijd: paradoxaal genoeg is
het ook de ontkenning van de tijd.’ Veertig jaar lang samen doorbrengen,
betekent dat je altijd even jong blijft in elkaars ogen. Je zelfbeeld blijft
bepaald door het beeld van de ander zoals hij jou voor het eerst zag. Wanneer
die ogen zich sluiten, zie je jezelf door de ogen van anderen, plots veertig
jaar ouder. Je leven is voorbijgegaan. Daardoor ligt in onze rouw om het
verlies van de ander ook altijd de rouw om het verlies van zichzelf besloten.
Het is een herinnering aan de eigen sterfelijkheid. (Ik schreef hier eerst: sterfgelijkheid.) Het is rouw ‘om
onszelf. Om hoe we waren. Om hoe we niet meer zijn. Zoals we eens helemaal niet
meer zullen zijn.’ Rouw is rauw.
Joan Didion, Het jaar van magisch denken (2005;
vertaling Christien Jonkheer 2006)
200713