Hoog boven zijn hoofd knabbelen eekhoorns aan de
bloemtrossen; ze zuigen het sap op en strooien de verwelkte rood-gele boeketten
vervolgens uit over de grond. Adam telt wel vijftien verschillende kruipertjes,
van bleke wormen tot platte vlekjes met pootjes die met het blote oog bijna
niet te zien zijn, allemaal samendrommend rond zijn geblutste ledemaat, op zoek
naar een zoete hoorn des overvloeds. Vogels met bruine en zwarte kopjes
schieten voorbij en doen zich tegoed aan de hopen eitjes die door insecten en
vlinders op alle twijgjes worden achtergelaten.
Richard Powers, Tot
in de hemel, 71