Stilist Nooteboom
Ik lees Cees Nooteboom graag. Niet alleen omdat hij zo veel weet
en al dat weten genereus deelt, interessante geschiedenissen vertelt en getuigt
van zijn bedachtzame omgang met de plaatsen waaruit hij die geschiedenissen
puurt, maar ook, en eigenlijk vooral, omdat hij bijzonder goed schrijft. Zo goed zelfs, dat het er op den duur – en dat is
dan misschien wel op een bepaalde manier contraproductief – niet toe doet
vanwaaruit en waarover hij schrijft.
En dan is het de vraag hoe hij dat doet. Ik neem een
willekeurige bladzijde om enkele van zijn stijlkenmerken te detecteren.
Op 16 maart 1990, kort na de ingrijpende omwenteling die zich
er heeft voltrokken, woont Nooteboom in Berlijn een toespraak bij van de
politicus Gregor Gysi. De man valt kleiner uit dan Nooteboom had verwacht. Om
dat met weinig woorden duidelijk te maken, zegt Nooteboom: ‘zijn pet helpt
niet’. Waarmee we meteen weten dat Gysi een voor een politicus ongebruikelijk
hoofddeksel draagt – wat bijdraagt tot zijn typering: twee vliegen in één klap.
De man draagt ook een brilletje. Daarachter ‘flitsen’ ‘morellenogen’. Morellen
zijn kleine, zure kersen – dat moest ik even opzoeken. Dat ‘flitsen’ wijst op
levendigheid. Karakterisering. Dan laat Nooteboom ‘iemand in West-Berlijn’ iets
over Gysi zeggen, in het Duits, dat die Judenjunge
es nicht schaffen zal. De Oost-West-splitsing, de beladenheid van de Duitse
taal, de Shoah: het zit er meteen allemaal in. (Dat schaffen had toen Nooteboom dit schreef nog niet de connotatie die
er nu aan kleeft – maar we nemen dat wel mee, natuurlijk: goede teksten leven.)
Wanneer Gysi, na een andere spreker, het woord neemt, is het
al donker geworden, ‘de hoge gebouwen verliezen hun onbedaarlijke lelijkheid’.
Ja, natuurlijk, zo is het als het donker wordt: dan hoef je de lelijkheid niet
meer te zien, zelfs als die ‘onbedaarlijk’ is. Ongebruikelijk adjectief. Maar
er komt iets in de plaats: de gebouwen ‘maken een kring van licht om ons heen’.
Twee dagen en een verrassende verkiezingsuitslag, die de
kaarten nog maar eens schudt, later gaat Nooteboom ‘nog een keer naar Oost’.
Bij Checkpoint Charlie, waar het – zeer eenvoudig maar toch betekenisvol gezegd
– ‘stil’ is, noteert Nooteboom, met de hem kenmerkende enigszins mystificerende
raadselachtigheid en zin voor paradoxale formuleringen: ‘Wat ik precies
verwacht had weet ik niet, maar het is er niet.’ Om maar te zeggen hoe complex
en nog altijd onvoorspelbaar deze plek is. Wat verderop past hij een van zijn
zeer vaak voorkomende personificaties toe, ondertussen opnieuw met een grote
economie van de middelen een ingewikkelde politiek-economische toestand
samenvattend: ‘bij het Palast der Republik beginnen de televisiewinkels van het
Westen hun spullen te pakken’.
Nooteboom zet zijn nachtelijke zwerftocht verder en vindt de
electoraal afgestrafte petdrager terug in een lokaal waar mannen moeten
schreeuwen om boven het lawaai uit te komen. De schreeuwer staat, Gysi zit, nog
kleiner dan hij is: het is duidelijk hoe de machtsverhoudingen verschoven zijn.
Maar er zit nog leven in zijn ogen – en kijk, daar zijn dat flitsen en die
kersen weer (en Nooteboom koppelt er meteen een politieke beschouwing aan
vast): ‘Maar dan vang ik, door het grauw van de uitputting heen weer die
lacherige flits in de kersenogen, en weet dat deze man, samen met de raspende
ernst [raspende ernst!] van Modrow, nog voor een aanzienlijke
oppositie kan zorgen, en niet alleen in dit
Duitsland.’ In dat kleine cursief zit die hele omwenteling besloten.
En dan sluit Nooteboom af met een detail – ook zeer
kenmerkend voor hem, hoe hij in het kleine het zeer grote weet te vangen. Hij
keert terug naar West door het ‘labyrintische parcours’ bij Checkpoint Charlie,
en hij heeft ‘[a]l die
neonlampen, wachters, gangen, deuren’ helemaal voor zichzelf alleen. ‘Neue Zeit, staat er nog steeds in die
verouderde letters op de muur hoog boven me, en ook dat zal er over een jaar
niet meer staan.’ Het labyrint van de grensovergang valt samen met het
temporele labyrint waarin je, toen en
daar, niet anders kon dan dwalend
verdwalen.
Cees Nooteboom, Berlijn,
193-195
200722