zaterdag 15 augustus 2020

scherf 48


Stilist Nooteboom

Ik lees Cees Nooteboom graag. Niet alleen omdat hij zo veel weet en al dat weten genereus deelt, interessante geschiedenissen vertelt en getuigt van zijn bedachtzame omgang met de plaatsen waaruit hij die geschiedenissen puurt, maar ook, en eigenlijk vooral, omdat hij bijzonder goed schrijft. Zo goed zelfs, dat het er op den duur – en dat is dan misschien wel op een bepaalde manier contraproductief – niet toe doet vanwaaruit en waarover hij schrijft.

En dan is het de vraag hoe hij dat doet. Ik neem een willekeurige bladzijde om enkele van zijn stijlkenmerken te detecteren.

Op 16 maart 1990, kort na de ingrijpende omwenteling die zich er heeft voltrokken, woont Nooteboom in Berlijn een toespraak bij van de politicus Gregor Gysi. De man valt kleiner uit dan Nooteboom had verwacht. Om dat met weinig woorden duidelijk te maken, zegt Nooteboom: ‘zijn pet helpt niet’. Waarmee we meteen weten dat Gysi een voor een politicus ongebruikelijk hoofddeksel draagt – wat bijdraagt tot zijn typering: twee vliegen in één klap. De man draagt ook een brilletje. Daarachter ‘flitsen’ ‘morellenogen’. Morellen zijn kleine, zure kersen – dat moest ik even opzoeken. Dat ‘flitsen’ wijst op levendigheid. Karakterisering. Dan laat Nooteboom ‘iemand in West-Berlijn’ iets over Gysi zeggen, in het Duits, dat die Judenjunge es nicht schaffen zal. De Oost-West-splitsing, de beladenheid van de Duitse taal, de Shoah: het zit er meteen allemaal in. (Dat schaffen had toen Nooteboom dit schreef nog niet de connotatie die er nu aan kleeft – maar we nemen dat wel mee, natuurlijk: goede teksten leven.)

Wanneer Gysi, na een andere spreker, het woord neemt, is het al donker geworden, ‘de hoge gebouwen verliezen hun onbedaarlijke lelijkheid’. Ja, natuurlijk, zo is het als het donker wordt: dan hoef je de lelijkheid niet meer te zien, zelfs als die ‘onbedaarlijk’ is. Ongebruikelijk adjectief. Maar er komt iets in de plaats: de gebouwen ‘maken een kring van licht om ons heen’.

Twee dagen en een verrassende verkiezingsuitslag, die de kaarten nog maar eens schudt, later gaat Nooteboom ‘nog een keer naar Oost’. Bij Checkpoint Charlie, waar het – zeer eenvoudig maar toch betekenisvol gezegd – ‘stil’ is, noteert Nooteboom, met de hem kenmerkende enigszins mystificerende raadselachtigheid en zin voor paradoxale formuleringen: ‘Wat ik precies verwacht had weet ik niet, maar het is er niet.’ Om maar te zeggen hoe complex en nog altijd onvoorspelbaar deze plek is. Wat verderop past hij een van zijn zeer vaak voorkomende personificaties toe, ondertussen opnieuw met een grote economie van de middelen een ingewikkelde politiek-economische toestand samenvattend: ‘bij het Palast der Republik beginnen de televisiewinkels van het Westen hun spullen te pakken’.

Nooteboom zet zijn nachtelijke zwerftocht verder en vindt de electoraal afgestrafte petdrager terug in een lokaal waar mannen moeten schreeuwen om boven het lawaai uit te komen. De schreeuwer staat, Gysi zit, nog kleiner dan hij is: het is duidelijk hoe de machtsverhoudingen verschoven zijn. Maar er zit nog leven in zijn ogen – en kijk, daar zijn dat flitsen en die kersen weer (en Nooteboom koppelt er meteen een politieke beschouwing aan vast): ‘Maar dan vang ik, door het grauw van de uitputting heen weer die lacherige flits in de kersenogen, en weet dat deze man, samen met de raspende ernst [raspende ernst!] van Modrow, nog voor een aanzienlijke oppositie kan zorgen, en niet alleen in dit Duitsland.’ In dat kleine cursief zit die hele omwenteling besloten.

En dan sluit Nooteboom af met een detail – ook zeer kenmerkend voor hem, hoe hij in het kleine het zeer grote weet te vangen. Hij keert terug naar West door het ‘labyrintische parcours’ bij Checkpoint Charlie, en hij heeft ‘[a]l die neonlampen, wachters, gangen, deuren’ helemaal voor zichzelf alleen. ‘Neue Zeit, staat er nog steeds in die verouderde letters op de muur hoog boven me, en ook dat zal er over een jaar niet meer staan.’ Het labyrint van de grensovergang valt samen met het temporele labyrint waarin je, toen en daar, niet anders kon dan dwalend verdwalen.

Cees Nooteboom, Berlijn, 193-195


200722