190804
André Aciman put zich in Noem me bij jouw naam in
het expliciteren van alle mogelijke gedachtenkronkels die zich in een verliefde
geest kunnen ontspinnen. Als ik zus reageer, zal hij het zo interpreteren, dus
moet ik precies het omgekeerde doen, maar misschien zal hij die strategische
omkering ook doorzien, dus moet ik mij toch bij mijn aanvankelijke reactie
houden. Enzovoort. En ook de woorden die worden uitgesproken. Ik zeg zus, maar
dat is op tweeërlei manier te interpreteren. Hij reageert zo, en dat houdt dus
in dat hij zich bewust is van die dubbele interpreteerbaarheid. Dus heeft hij
minstens ook die ándere
mogelijkheid voor ogen gehouden – die ándere
mogelijkheid die inhoudt dat ik wel eens ándere
gevoelens en verlangens jegens hem zou kunnen koesteren dan deze waar ik, in de
gegeven omstandigheden, lucht aan hoor te geven. Dat alleen al maakt hem tot
een medeplichtige, dat verbindt ons. En zo wordt die relatie onafwendbaar tot
ontluiken gebracht: met halve uitingen, dubbele interpretaties, woorden die
alle hoeken van hun mogelijke betekenissen aftasten, oogopslagen, oogcontact,
geloken ogen, schijnbaar onwillekeurige aanrakingen – de hele grammatica van de
ontluikende liefde. Knap gedaan van Aciman! In elk geval veel genuanceerder en
subtieler dan Luca Guadagnino in zijn verfilming. (Maar natuurlijk zal ik nooit
weten of ik mijn aandacht bij Acimans supergedetailleerde kronkels zou kunnen
houden indien ik niet eerst die film had gezien en bij mijn lectuur van het
boek dus het surplus heb van de mogelijke vergelijking met de film, en niet de
bijkomende opgave om mij de personages en setting van Aciman te verbeelden.
Want dat weet ik niet, of zijn schriftuur voldoende beeldend is om dat mogelijk
te maken. Dát is het
waar het in de vraag ‘de film of het boek?’ ook altijd om gaat. Wie eerst de
film gezien heeft, kan heel wat energie die opgaat in het verbeeldingsvermogen
opsparen en oog hebben voor andere elementen van de tekst.) *
Je kunt sommige
van die stukjes van Bomans (in Noten kraken) niet anders dan visionair
noemen. Bijvoorbeeld ‘De hoogste tijd’ (geschreven in mijn geboortejaar of
daaromtrent), waarin hij het over het massatoerisme heeft – daarmee maakt hij
dat hele Grand Hotel Europa bijna overbodig. Of neem ‘Rechtsomkeert,
mars’, dat begint met de zin ‘De waardering van het begrip “volwassenheid”
heeft de laatste tien jaren een eigenaardige kentering ondergaan.’ (186) en dat
gaat over de overwaardering van het jeugdige. Heeft de jeugd het terrein op de
volwassenen veroverd? Neen, antwoordt Bomans zijn zelf gestelde vraag, het zijn
de volwassenen zelf die het terrein hebben verlaten, en wel door twee dingen te
doen. Ze doen (1) hetzelfde als de jeugd, namelijk televisiekijken, en door hetzelfde
te doen verdwijnt het onderscheid. ‘Radio en televisie brachten ons in een
toestand van luisteren en kijken, wat een typische kindersituatie is.’ (187) En
ze (2) geloven niet meer in een essentiëler bestaan na de dood. Bomans heeft
het over ‘de neergang van het religieus besef’ (188). Zo hebben ze enkel nog de
korte toekomst die hun rest, terwijl de jeugd nog het hele leven voor zich
heeft en dat is uiteraard veel waardevoller. ‘[De bejaarde] heeft de vleugels
verloren, die het geloof hem had toegedacht. Hij plofte op de aarde neer en
maakt nu deel uit van het “bejaardenprobleem”.’ (188) *