Als het zijn bedoeling was om de leegte en verveling van
bandeloos boengaboenga-vertier te tonen, dan is Paolo Sorrentino (La Grande Bellezza en Youth) daar met zijn op de handel en
wandel van de Italiaanse politicus Silvio Berlusconi terende langspeelprent Loro zeker in geslaagd. Tot vervelens
toe zien we perfecte, schaars geklede en schunnig bewegende lijven voor de camera
paraderen, het is van een holte en leegte die doet gapen – het is een gapende
leegte. Niet één gevoel, behalve dan het gevoel van verveling, is écht; alles
is hier parade, pose, theater, bedrog.
De vastgoed- en televisiemagnaat en toevallig ook politicus
Silvio blijft familienaamloos. Behalve één keer: wanneer we zien hoe zijn afgeluisterde
telefoongesprekken worden geanalyseerd, verschijnt de naam ‘Berlusconi’ op een
van de computerschermen. De film speelt in de periode 2006-2009, toen Berlusconi,
na een tijd geen premier te zijn geweest, nog een laatste keer de macht wist te
verwerven. Ondanks het feit dat het toen al ferm gonsde van de financiële schandalen
en boenga-boengageruchten. Sorrentino toont hem als een oud geworden – fysiek heel
sterk op Rik Daems gelijkende, maar dat terzijde – narcist en
machtswellusteling, die probeert zich net voor zijn onvermijdelijke definitieve
retour nog even aan de macht vast te klampen in een universum van protserige
kitsch, waarvan sommige attributen aan Jeff Koons doen denken en waarin perfect
gevormde vrouwelijke personages een pantomime opvoeren op een manier die doet
vermoeden dat Sorrentino een hedendaagse Fellini wil zijn.
Maar. Het had allemaal best wat korter gemogen. Het
opzetten van het decor waarin de uiteindelijke ontknoping zich moet voltrekken,
duurt ellendig lang. Deze film, die vrijwel verhaalloos blijft, had gerust een
uur korter kunnen zijn. (En dan zeggen dat hij aanvankelijk zo lang was dat hij
in twee delen moest worden uitgebracht. De versie die we hier te zien krijgen
is deze die werd bijgetrimd om aan de normen van de filmfestivals te
beantwoorden.)
Het laatste halfuur van de 145 minuten durende
zwembadchoreografie wordt dan toch boeiend. We krijgen, aan weerszijden van een
somptueus keukeneiland zich voltrekkend, een formidabele ruzie te zien tussen
Silvio (Toni Servillo) en zijn vrouw Veronica Lario (Elena Sofia Ricci), die
dan eindelijk toch tot het besluit is gekomen dat ze maar beter haar luxekoffers
kan pakken. Het is een schitterend geacteerde dialoog over de ware drijfveren
achter de ambitie, over de onmogelijkheid van een duurzame liefde en zelfs om
iemand te kennen, over de meedogenloze greep van de ouderdom.
Het is opvallend hoe kuis Sorrentino zijn Silvio B.
portretteert. We zien hem niet één keer op onheuse wijze een vrouw aanraken.
Sorrentino lijkt daarmee anticiperend het gerecht uit te dagen: ‘Doe mij maar
eens iets!’ Maar ondertussen laat hij Silvio B. wel de meest cynische visies op
politiek uitdragen: met onversneden minachting voor het domme kiesvee orakelt
de gesjeesde charmezanger-op-een-cruiseschip dat het in een democratie niet om
waarheid maar om perceptie gaat.
Ook de eerbaarheid van de twintigjarige bakvis Stella
wordt niet aangetast. In die scène, een gesprek dat wordt gevoerd op haar bed,
doet het contrast tussen jeugd en ouderdom schrijnend pijn: ‘Wat heb je een
gaaf huidje,’ zegt het met esthetische chirurgie opgepimpte masker. Eén keer
laat Silvio zijn hand op een schouder rusten, maar dat is dan de schouder van
een oude vriend die hem altijd trouw is gebleven – een trouw die Silvio
indertijd beloonde met een quizmasterschap op een van zijn onnozele Mediaset-televisiekanalen.
In Silvio’s tuin staat een namaakvulkaan van een meter of
drie hoog. Dat kunststukje zou de apotheose moeten brengen van het grote
tuinfeest – maar dat is zo saai verlopen dat niemand er nog aan denkt dat spel
in gang te steken. Uiteindelijk doet Silvio het zelf: de vulkaan is te bedienen
met een remote control. We zien een
pruttelend vuurwerkje uit de krater opborrelen en op de flank een neonlicht dat
de lavastroom moet voorstellen.
Ondertussen voltrekt zich, in 2009, de al te werkelijke aardbeving
die het stadje Aquila met de grond gelijkmaakt. We zien Silvio, wanneer hij
opnieuw en voor een laatste keer premier is geworden, het tentenkamp bezoeken
en er de mensen nieuwe behuizing beloven, in termen en met gebaren die hij nog
kent van zijn carrière als vastgoedverkoper. Wat hij overigens in de loop van
de film zegt het liefst te hebben gedaan.
Dát is inderdaad het probleem met deze man: hij is niet
graag premier. Hij is het alleen geworden uit ijdelheid en machtswellust, en om
zijn minderwaardigheidscomplex te bezweren, zoals zijn vrouw hem aan dat
keukeneiland inpepert, maar hij doet het niet graag en hij bakt er niets van.
Het opklimmen naar de top interesseert hem, niet wat je op die top kunt doen. Hij
bedrijft politiek zoals hij een bedrijf runt. Hij schoffeert zijn landgenoten,
vooral zijn vrouwelijke landgenoten, en zet Italië te kijk voor de hele wereld.
Sorrentino bekritiseert hem in scherpe bewoordingen: ‘U hebt de kans gehad van
Italië een beter land te maken, en u hebt die kans niet benut.’ Op die manier
wordt Loro een waarschuwing aan het
adres van elke politicus die op een gegeven ogenblik een machtspositie bekleedt
en bijgevolg moet kunnen weerstaan aan de verlokkingen die daaraan verbonden
zijn.