‘Ze hebben je goed te grazen genomen, lieve echtgenoot.
Maar misschien brengt het je wel geluk.’
Altijd maar die grappen. Maar wat moest ze dan? De wond
elke dag opnieuw openrijten? Ze maakte het graf zo goed mogelijk schoon met wat
droge bladeren en bosjes gras die ze her en der had geplukt.
Fernando Aramburu, Vaderland,
59
ǁ
Verleden week zag ik hoe een potige vrouw er aanstalten
maakte om, gewapend met een emmer, een schuurborstel en een fles javelwater, de
grafzerk van ene Jan van Loock onder handen te nemen en schoon te schrobben.
‘Ha Jan,’ hoorde ik haar zeggen, ‘ik zal uwe zerk nog
maar eens proper maken want hij is weeral vuil van het stof en groen
uitgeslagen van de regen, maar ja, gij hoort mij natuurlijk niet als ik zoiets
zeg tegen u.’
Leo Pleysier, Heel
de tijd, 17