3 april 2006
ACOLIET
Wie niet ophoudt zijn leermeester slaafs te volgen, blijft
uiteindelijk verweesd achter en zal onbekwaam zijn om op zijn beurt een
voorbeeld te zijn. Zolang de leerling niet autonoom een onderscheid kan maken
tussen goed en kwaad, tussen mooi en minderwaardig, tussen verkieslijk en te
vermijden, neemt hij min of meer klakkeloos de waarden en oordelen over van
zijn goeroe, die altijd niet meer dan tot op zekere hoogte competent kan zijn
en derhalve vooral op basis van wat gemakshalve uitstraling of charisma wordt
genoemd, en van een kritiekloze adoratie bij zijn acolieten, een ongenaakbare
status geniet. De leerling schildert in dezelfde trant, echoot dezelfde frasen,
ziet de wereld met dezelfde ogen. Maar eens moet dan toch de vadermoord worden
voltrokken. Al was het maar omdat de wereld verandert en omdat op onveranderde
wijze de wereld blijven zien een ontoereikendheid in de blik verraadt. Hoe
graag ook de meester werd gezien, hoe onvoorwaardelijk ook zijn waarheid voor
waar werd aangenomen, hoe kritiekloos ook zijn boodschap werd aanvaard – hij
moet er aan, en als hij wijs is, weet hij dat zelf ook wel. Wie acoliet blijft
voor het leven, is een slechte leerling. Of heeft een slechte leermeester
gehad, een die zich door die blinde, onvolwassen adoratie in zijn ijdelheid
liet strelen en niet tot vadermoord heeft aangezet. Ja, ’t is een kwestie van
volwassenheid – aan beide kanten.