14 april 2006
ACROBATIE
Uit de tijd, voorbijgestreefd, gedemodeerd. Geen kat die nog
wakker ligt van balancerende koorddansers, heen en weer slingerende
geblinddoekte trapezespringers (salto
mortale!), kerels die ter plaatse trappelend op een bol de piste oprollen,
schaarsgeklede amazones die als een veer op en af een dol in het rond rennende
pony springen, er bovenop gaan staan, of op de schouders van een zich al op de
schoft van genoemd dier bevindend manspersoon naar de gunsten van het publiek
dingen, enzovoort… (Ach, wat maakt het uit, die pony draaft maar cirkels en de
wuivende pluim op zijn hoofd kan niet verhullen dat zijn enige bestemming de
volgende voorstelling is.)
Van dat soort dolle fratsen hebben we onze buik vol.
Circusacrobatie. Gecontroleerde accidenten. Met voorbedachten rade over de kop
gaan en daarbij enkel rekenen op de bijval van omstaanders die voor deze
voorspelbaarheden een fikse kneep uit hun maandbudget veil hebben. Het lijkt
een niet meer in deze tijd passende onderneming. Bovendien is dit soort
evenwicht-tartend geklungel al duizendvoud uitvergroot en verhevigd in
computergestuurde sequenties van acrobatenfilms als The Matrix of in een
partijtje zwerkbal in de Zweinstein-arena of in – alweer! – een
tienduizendkoppige gevechtsscène in een of andere sequel van In de ban van de ring.
De ring!
Veel interessanter is de acrobatie die zich onverwachts en
niet als dusdanig aandient, waarop wij allen soms eens een beroep moeten doen
om, bijvoorbeeld, overeind te blijven bij een onverwachte koerswijziging of
tuimelperte. Hier is de wonderlijk doeltreffende correctie, die ons lichaam
zonder denkwerk, gratis en in een fractie van een seconde verwezenlijkt,
gericht op de doelgerichte voortzetting van de beweging die wij maken, niet op
het steriele ronddraaien in circuscirkels. De torenhoog met pakjes beladen man
die struikelt en er in slaagt om tegelijk én naar de bevallig gillende
winkeljuffrouw te knipogen, én de dame met handtas die hij onwillekeurig
zwierezwaaiend heeft aangestoten zijn verontschuldigingen aan te bieden, én met
drie, neen vier of vijf handen (zo lijkt het wel) de stapel in zijn armen
overeind te houden – om dan te doen alsof er niets is gebeurd. Of de fietser
die, na in volle afdaling in een bocht naar rechts over een kei te zijn
gereden, naar links zwiept, zijn volle gewicht corrigerend de tegenovergestelde
richting uitstuurt, om vervolgens door de overcompensatie vervaarlijk naar de
andere kant over te hellen – en die dan nog eens, al even automatisch, dezelfde
evenwicht-herstellende bewegingen uitvoert, maar nu in de tegenovergestelde
richtingen, en na dat alles toch blijkt niet te zijn gevallen en rustig, zij
het nu met knikkende knieën, de ideale lijn zoekend verder naar de vallei
afdaalt: dát is de acrobatie die bewondering afdwingt.