dinsdag 27 november 2018

Annelies Verbeke, Dertig dagen


Alphonse is een grote, knappe, zwarte man, die – zoals dat vaak om niet te zeggen altijd gaat – door een speling van het lot in de Westhoek is aanbeland. De Westhoek, dat is het stukje West-Vlaanderen tegen de Franse grens aan, we bevinden ons niet ver van de Franse kuststreek waar de vluchtelingenproblematiek de jongste jaren een hoge vlucht nam. (Sorry voor de woordspeling, het was onwillekeurig en het is ongepast – ze lijkt wel ontsproten aan de creativiteit van de eindredacteur van De Standaard Online.) In Dertig dagen volgen we het wedervaren van Alphonse: hij is het hoofdpersonage van Annelies Verbekes roman uit 2015.

Ras, vlucht, grens, de Vlaamse klei: het is duidelijk waar het Verbeke om te doen is.

Het vluchten kan – of kan niet (meer) – verschillende gedaanten aannemen. Je hebt de sukkelaars die uit Afghanistan en Syrië hier in een tentenkamp stranden, maar dan onderling niet overeenkomen en barrières opwerpen. Je hebt de vlucht uit de drukte van de stad, het diepe platteland in. Je hebt nevenpersonages die een wanhopig leven proberen te ontvluchten in drank of zelfs dood: zelfmoord. Grenzen zijn er altijd, ook tussen mensen die elkaar graag zien. Want ja, daarover gaat Dertig dagen: de liefde. Van ouders voor hun kinderen, van koppels, van een pedofiele priester voor zijn slachtoffers. Ja, ook daar zijn er grenzen die kunnen overschreden worden, en begrenzingen waar je nooit, hoe graag ook, overheen geraakt. De eenzaamheid is fundamenteel. Zij wordt zeer navoelbaar in het nevenpersonage Willem, een weduwnaar die zijn vrouw, en nog meer zijn liefde voor haar, maar niet kan vergeten. Behalve wanneer hij zich kan wijden aan zijn studie over het Senegalese kanonnenvlees dat hier honderd jaar geleden werd aangevoerd en vermalen in de ‘Eerste Wereldoorlog’ genaamde gehaktmolen. Dat was de eerste keer dat ze alhier mensen van een andere kleur te zien kregen. En nu, ja nu is het ook weer oorlog.

De eenzaamheid kan positief zijn. Verbeke voert een krachtig pleidooi voor het geluk. Het is mogelijk om gelukkig te zijn, maar je moet de kracht daartoe wel in jezelf zien te vinden. Creativiteit kan helpen. Kat, de geliefde van Alphonse, maakt behalve functionele ook literaire vertalingen. Willem heeft zijn Senegalese tirailleurs. Duran, Turkse uitbater van een pittabar, maakt ijssculptuurtjes waarmee hij deelneemt aan wedstrijden. En een van de klanten van klusjesman/gelegenheidspsycholoog of dan toch minstens vertrouwenspersoon Alphonse is schrijfster, terwijl een ander architect is. Alphonse zelf is muzikant: met zijn kora probeert hij het Vlaamse landschap te beschrijven.

Honden spelen ook een belangrijke rol in dit boek. Honden – of dieren in het algemeen, ook een veldleeuwerik is prominent aanwezig – kunnen al even graag gezien of gemist worden. Annelies Verbeke heeft er duidelijk ervaring mee want zij maakt het aannemelijk dat honden kunnen glimlachen – je kunt zoiets niet schrijven als je zelf geen hondenbezitster of toch minstens -liefhebster bent.

Dat voor wat betreft de liefde tussen soorten. Maar het gaat in de eerste plaats om liefde tussen individuen en, op een algemener niveau, de liefde, of de mogelijkheid daartoe, tussen rassen. Daar lijkt Verbeke grotere twijfels bij te hebben. De blanke – of moet je nu zeggen witte? – Kat en haar zwarte Alphonse vormen een uitzondering. De regel is nog altijd dat wie niet dezelfde huidskleur heeft, daarop wordt aangekeken. Talrijk zijn de vlug gesloten en nog nabewegende gordijnen wanneer Alphonse door de straten van zijn dorp de hond Björn uitlaat. En als hij door onbekenden wordt aangesproken, dan steevast in het Engels, ook al beheerst hij het Nederlands perfect. Hij is hier geboren, namelijk. Uiteindelijk laat Verbeke het racisme alle moois dat zij ons onderweg via haar personages heeft toegespeeld vernietigen. Juist op het moment dat ik begon te denken: ziehier een schrijfster die een opvallend talent heeft om geluk te beschrijven.

Verbeke schrijft goed en bovenal: zij heeft een eigen stem. Haar taal is beeldend, ze is bijzonder goed in het observeren en weergeven van zeer herkenbare kleine situaties uit het dagelijkse leven en van hoe mensen zich bewegen. En van landschappen. In deze roman krijgt de streek (die door zijn bewoners eenvoudig ‘Streke’ wordt genoemd – Ik zien ook van de Streke, ennè) waarlijk een hoofdrol toebedeeld.

‘Ook na een uur fietsen zijn de gasten noch Kat geneigd het landschap te bezingen. Ze concentreren zich op hellingen en afdalingen en op hoe hun spieren zich daartoe verhouden. De grootste lieflijkheid die hen omgeeft merken ze nauwelijks op: het tijdloze decor van dun gezaaide huisjes en windmolens in glooiingen mals gras, onder altijd veranderende wolken, draken, theepotten.’ De fietsers zingen niet, zij laten het aan Verbeke over dat te doen. Zij laat ons met die spierkracht het reliëf vóelen. De fietsers zien het lieflijk genoemde landschap nauwelijks, daarom laat Verbeke het ons zien. Het ‘tijdloze’ van het decor is een afspiegeling van de ‘altijd veranderende wolken’. En zie hoe Verbeke in de nevenschikking die wolken in draken en theepotten laat overgaan, alsof het om gelijke grootheden gaat en niet om objecten in de uitwendige werkelijkheid enerzijds en onze interpretaties ervan, innerlijke werkelijkheid, anderzijds.

Annelies Verbeke laat het verhaal onverwachte wendingen nemen, maar het wordt nergens onwaarschijnlijk. Of toch niet onwaarschijnlijker dan sommige van haar personages zijn in al hun banaliteit en heroïsche eenzaamheid. Bovendien is Dertig dagen, gezien de actualiteit, bijzonder relevant. Een voorbeeld van hoe literatuur eigentijds kan zijn, niet alleen in de vormgeving maar ook in de inhoud. Zonder er een karikatuur van te maken, houdt Verbeke ons, bange Vlamingen, met Dertig dagen een onplezierige spiegel voor.