Je zou kunnen zeggen dat deze foto over leven en dood
gaat: het graf, de vallende bladeren, de foto’s van de overledenen en het
wachten op de verrijzenis. Dit zou dan uitmonden in een lyrische evocatie van de
gloed der kruinen en het grauw van het graf. Maar je kan aan deze foto een
minder voor de hand liggende beschouwing vastknopen over fotografie, over haar
kracht en haar relatie met de tijd. Over hoe fotografie in de tijd staat.
De eerste gedachte die mij overvalt wanneer ik deze
foto bekijk, elf jaar nadat ik hem heb gemaakt, is: zou dat drietal portretten
nog op die zerk staan? Achterliggende gedachte is natuurlijk dat dit niet meer evident
is, nadat het lange tijd wel zo geweest is want, ja, het drietal had daar toen,
in 2007, al een jaar of vijftig gestaan, onaangeroerd. Of zelfs nog langer.
Foto’s hebben niet meer dezelfde impact als vijftig
jaar geleden. Er waren er nooit eerder zo veel. Maar het medium was nooit
tevoren zo vluchtig, zo efemeer. Er worden nog wel portretten op graven
geplaatst, maar je voelt dat dit niet meer dezelfde impact heeft. Samen met de
teloorgang van het geloof in de verrijzenis, lijken wij ook geen belang meer te
hechten, of toch minder, aan hoe de overledene er bij leven heeft uitgezien.
Foto’s hebben geen greep meer op de tijd. Als ze al ooit worden afgedrukt, vergaan hun kleuren
en verbleken ze. Of ze gaan verloren, ze overleven verhuizingen en verdelingen
niet. Sinds de digitale omwenteling blijven ze steken in digitale archieven,
bedolven onder een zee van beelden zonder enige systematiek – en ze verdwijnen,
samen met de harde schijven waarop ze staan (en nooit meer bekeken worden), in
containerparken, waar ze in de container met elektronisch afval worden gedumpt.
Als de computers waarop die harde schijven staan al niet naar verre landen
worden verscheept, waar kinderhanden er de kostbare grondstoffen aan
ontfutselen.
De Gekruisigde trekt het zich niet aan. Hij rust
behaaglijk op een bed van arduin en verdord loof.
Assebroek, Centrale
Begraafplaats – 071105