wolkenfragmenten uit Annelies Verbeke, Dertig dagen
3107
Hij gaat voor het raam staan en
speelt wat in hem opkomt, een vaag lied voor de groene en bruine gewassen,
moddersporen over de wegen, de smeulende wolkenrand, de opklaring. (35)
3108
Het eerste wat hij ziet is een
bootvormige wolk die tussen hem en de zon in vaart, en verdrijvend
steeds meer stralen toelaat het raam te verwarmen, zich naar het dekbed uit te
strekken, naar zijn armen, handen en gezicht. (57)
3109
En dan was er de zon en die wolkenboot,
warm licht, als een bevestiging van de opperste gelukzaligheid waarmee hij was
ontwaakt. (58)
3110
‘We worden opgeslokt in een wolk
met te veel regen, maar er is hoop.’
(103)
3111
Onder hen vergaan de doden en alles wat krioelt en ontkiemt zit in de
dunne korst die hen scheidt van een kern die zich nooit laat zien en duizenden
kilometers stromende, trillende hitte, wachtend op een volgende uitweg, een
volgende graai naar de wolken.
Daar kijken de diëtiste en de stukadoor nu naar, de wolken,
liggend op hun rug naast elkaar, nog bloot en kloppend, maar niet langer
verstrengeld. (121)
3112
Boven de smalle wegen hangt een
logge, langgerekte stratocumulus. Er lijkt geen ontsnappen aan, tot de
zwarte onderkant voor hem wordt opgetrokken als een zwaar theatergordijn. Hij
is een figurant die een onverwacht decor in rijdt, met lieflijker wolken
als dartele lammetjes in een blauwe wei. (125)
3113
De grootste lieflijkheid die hen
omgeeft merken ze nauwelijks op: het tijdloze decor van dun gezaaide huisjes en
windmolens in glooiingen mals gras, onder altijd veranderende wolken,
draken, theepotten. (160)
3114
Lichaamloze putti vliegen door de wolken,
hun vleugels aan de zijkanten van hun hoofd. (166)
3115
Door het blauw tussen de kleine,
hoge wolken vliegt een vogel, waarvan hij vermoedt dat het een
veldleeuwerik is. (172)
3116
Aan het stuur merkt hij dat de wolken
zich opwinden, van plan zijn de regen pas los te laten wanneer ze genoeg hebben
voor een overstroming. (221)
3117
In de verte staat een hoge mast
waaraan enkele satellietschotels zijn bevestigd, nog hoger en verder lost een wolk
op. (264)
3118
De zon breekt door de wolken,
de lucht onder de wolken wordt mat goud, troebel. Woestijnzand? (273)
3119
Die middag begeeft Alphonse zich
onder voortslepende wolken over de grens. (280)
3120
Ze blijven onder de zware wolken
hangen en drijven traag met ze mee.
(304)
3121
Een kleine witte wolk is van
de kudde afgedreven. (311)
3122
Het wolkje is er, de stilte
ook. Hij wordt het, wordt de wolk die over hem heen is geschoven. (312)