II:172-183
We bevinden ons – zonder overgang! – in het theater. Via Marcel
bekijkt Proust het op prepostmoderne wijze: niet de inhoud van de zorgvuldig
uitgesproken en gespeelde frasen interesseert hem, het zijn de acteurs-zélf die
zijn aandacht opeisen: hoe ze bijvoorbeeld, terwijl ze elkaar in het stuk dat
ze spelen de liefde verklaren, ondertussen een knipoog werpen vers une
vieille dame assise dans une loge voisine (172:30-31). Het gaat hem om de
frictie die ontstaat tussen de efemere waarheid van het gespeelde stuk en de
actuele en blijvende waarheid van het spelen van het stuk in de theaterzaal en
van alle interacties die zich tussen spelers en publiek afspelen.
Een van de onderdelen van het programma vindt Marcel extrêmement
pénible (173:10-11). Een debuterende zangeres wordt door enkele complotterende
toehoorders, Rachel op kop, in de grond geboord. De theaterdirecteur redt haar
door voortijdig het doek te laten zakken. Marcel vindt deze actie wreed en
kwaadaardig, maar zegt er achteraf niets van omdat hij zich schaamt dat hij op
het moment zelf de moed en het vermogen miste om in te grijpen.
Rachel laat zich hier niet van haar beste kant zien, beseft
Marcel. Maar door dit incident begrijpt hij ook dat er een groot verschil bestaat
tussen de niet zo gunstige indruk die hij van Rachel heeft en de indruk die zij,
ook op het toneel, heeft weten te maken op Saint-Loup. Het toeval hielp Saint-Loup
toen een handje bij het leggen van een eerste contact. Zo kon het gebeuren –
ondanks de contingentie die de hele ontmoeting kenmerkte – dat Saint-Loup vrij
snel nadat Rachel voor hem slechts une apparition fortuite, inconnue,
indifférente, sur les planches de la scène (175:43-176:1) was, al van haar
hield en toutes ces chances de bonheur (175:42) op haar inzette –
inderdaad zoals iemand aan de speeltafel al zijn jetons naar een bepaald nummer
laat harken door de croupier.
Na de voorstelling stapt Marcel met Saint-Loup het podium op.
Hij weet niet goed welke houding hij zich daar moet aanmeten (of welke rol hij
er moet spelen) en begint daarom een gesprek met zijn vriend over hun
overhaaste en onpersoonlijke afscheid in de kazerne. Saint-Loup maakt duidelijk
dat hij, hoewel zijn afscheidsgebaar een onpersoonlijke militaire groet was
geweest, zijn vriend wel degelijk had gezien. Maar hij speelde op dat ogenblik
nu eenmaal de rol die hij als militair te spelen had. Marcel beseft: comme
un parfait comédien, il pouvait dans sa vie de régiment, dans sa vie mondaine,
jouer l’un après l’autre des rôles différents (176:34-36) – en dat er in die
rollen wel degelijk plaats was voor een diepe liefde, zoals die tussen broers
kan bestaan. Dat denken over rollen is voorwaar een goed onderwerp om op een
bühne te bespreken! Een plek overigens waar de decorstukken, van dichtbij
gezien en zonder de nodige belichting, al hun bekoring hebben verloren – wat
ook kan gezegd worden van het gezicht van Rachel, waarop nu alle poriën en
rimpels te zien zijn.
Tussen de andere met de actrices bevriende mannen ontwaart
Marcel een verwijfd gesticulerende en opzichtig opgetutte danser. Saint-Loup is
er meteen voor beducht dat Rachel te veel aandacht voor deze jongeman zou
kunnen opvatten. Hij maant haar aan haar kleedkamer op te zoeken. Maar Rachel
kan haar ogen niet van de danser afwenden, die uiteraard haar blik voelt en
daarom, met fladderende handjes, nog een extra danspasje oefent. Saint-Loup en
Rachel beginnen te kibbelen. Zij zegt helemaal niet geïnteresseerd te zijn in
het dure halssnoer dat hij haar heeft beloofd: Je m’en fous de ton collier
(178:37-38), bijt ze hem vulgair toe. In zijn verslag van dit weinig
hoogstaande gekibbel ziet Proust de kans om uitweidingen in te lassen over de
Dreyfus-affaire en – in een voetnoot! – het conflict tussen Engeland en
Ierland. Rachels wreedheid, aldus Proust, is nullement en rapport avec ses
vrais sentiments d’affection pour Saint-Loup (179:39-40), die op zijn beurt
dreigt haar te laten zitten, al was het maar omdat le tourment [de pijn] de quitter sa maîtresse lui semblait-il
moins cruel que celui de rester près d’elle dans certaines conditions
(180:6-8). Ondertussen mag een journalist, die weigert in te gaan op
Saint-Loups bede zijn sigaar te doven (waarvan de rook, zo vreest Saint-Loup,
Marcel zou kunnen hinderen), Saint-Loups frustratie incasseren in de vorm van une
gifle retentissante (180:40). Marcel vreest dat er een vechtpartij zal
ontstaan waarin ook de collega’s van de journalist zich zullen mengen, maar
journalisten blijken weinig solidair en het incident koelt zonder blazen.
Beide vrienden verlaten het theater. Op straat gaat
Saint-Loup nogmaals op de vuist, dit keer met een man die hem blijkbaar
oneerbare voorstellen deed – en dat en plein jour, dans un quartier central
de Paris (183:13-14)! Marcel is overigens niet van oordeel dat de klappen
die Saint-Loup uitdeelt diens belager tot betere zeden zullen nopen.
Saint-Loup is desalniettemin van zijn melk en vraagt daarom zijn
vriend om alleen naar Mme de Villeparisis te gaan. Hij zal dan wel later zijn
opwachting maken.
De vorige
afleveringen van deze Proust-lectuur zijn hier te lezen: Rechercheur.