Ik ben niet wildenthousiast over het veelgeprezen en in
de prijzen gevallen Cold War van
Pawel Pawlikowski, ook bekend van Ida
(2013). De vaakst gehoorde kritiek, die ik deel, is dat het verhaal nogal mager
uitvalt. Wie vlucht, komt nooit los van zijn thuis. En heeft op den duur geen
thuis meer want waar hij aankomt, is hij in het beste geval nooit méér dan een
gast. Een vreemdeling, een die de gebruiken niet kent en de taal niet beheerst.
Of toch niet voldoende om niet iedere keer als vreemdeling te worden herkend.
Dat verklaart het onontkoombare heimwee. Wie zijn land, zijn nest, verlaten
heeft, wordt onvermijdelijk geconfronteerd met het verlangen terug te keren,
desnoods over een harde grens heen, die een volgende vlucht definitief
onmogelijk maakt. In dat opzicht is het slotbeeld van de film, dat ik hier niet
ga verklappen, mooi. Het gras is altijd groener aan de andere kant van de
heuvel, van de grens.
Groener. Maar
we spreken over een zwart-witfilm. Bovendien ook nog eens in het nostalgische
6x5-formaat, dat we kennen van middenformaat-fotocamera’s, genre Rolleiflex of
Hasselblad. Een onversneden nostalgische keuze van Pawlikowski, die, het zou
mij niet verwonderen, ervaring met dat soort van fotografie moet hebben gehad.
Zijn beelden zijn overduidelijk doordacht: de compositie, de belichting, de
cadrages. Dat charmeert. En dat gemakkelijke effect – daarom niet gemakkelijk
in de uitvoering – is precies wat deze film kwetsbaar maakt. Waarom kiest
Pawlikowski voor een dergelijke aanpak? Dat is de vraag die de kijker moet
stellen want natuurlijk zijn de afwezigheid van kleur en het formaat
anachronistisch. Ik ga ervan uit dat wie kiest voor niet-eigentijdse
technieken, daar een goede reden voor heeft.
We mogen hopen dat het Pawlikowski om méér te doen is dan
alleen maar charmeren. Want geef toe, zo’n ouderwets zwart-wit streelt het oog.
De tijd is zwart-wit. Het verhaal begint in 1949. Dat is het
jaar van The Third Man, een notoire
zwart-witfilm. De sfeer van die dagen is belangrijk. Het grijs en grauw van het
naoorlogse Polen. De armoede, de dompelaars op de trein. De sneeuwlandschappen. Stevig rokende personages.
Voor dat alles is zwart-wit uitermate geschikt. Dat is het ook voor het Parijs
van de jaren vijftig, zoals we het kennen van de foto’s van Robert Doisneau of
Ed van der Elsken. Zwart-witfotografen zijn dat, uiteraard. De jazzscene in bar
L’Éclipse. Het zwart en wit van de saxofoon spelende negers en blanken achter
de batterie. Van de ivoren
pianotoetsen. Maar er is ook het zwart en het wit als tegenstelling: tussen
Oost en West. Met daartussen die steeds ondoordringbaarder wordende grens.
Koude Oorlog.
Dat is allemaal waar. Maar het maakt van de film geen
meesterwerk. De contrasten – zowel inhoudelijk als fotografisch – mogen dan
sterk zijn, het verhaal is het niet, de dialogen zijn het niet, het scenario is
het niet. Cold War biedt niet veel
méér dan die tegenstelling. Vormelijk versterkt door het zwart-wit, dat wel,
maar dat is niet voldoende om het anachronisme van de techniek te
rechtvaardigen. Gevolg: niet één moment leefde ik met de emoties van de
personages mee – hoe dramatisch die vaak ook zijn. De acteerprestaties zijn
niet uitzonderlijk, de dialogen doen niet méér dan ons te helpen het verhaal te
volgen. En hoe kort de film met zijn 88 minuten ook mocht zijn, ik vond hem
lang duren.