Het programma ‘Van de schoonheid en de troost’ is in het
Nederlands taalgebied nog altijd een van de absolute televisiehoogtepunten. De
maker, Wim Kayzer, is drager van een ooglap.
De idee dat schoonheid en volmaaktheid samenvallen, heeft in
de geschiedenis tot grote misverstanden geleid. Het tegendeel is waar:
schoonheid incorporeert het onvolmaakte. Daarom moet de liefde zeker aanwezig
zijn wanneer we het over schoonheid hebben, want: in de liefde aanvaarden we
elkaars onvolmaaktheid, niet het minst ook die van onszelf.
Onvolmaakt zijn we onder meer in onze tijdelijkheid. Zo is
muziek per definitie tijdelijk en zij klinkt in elke interpretatie anders. Dat
maakt haar zeer menselijk. Ook wij zijn immers tijdelijk en klinken allemaal
anders. Wij hebben allemaal een eigen stem om te treuren over het feit dat onze
jeugd voorbij is, dat de dood nadert.
Dat eindigheidsbesef veroorzaakt een verdriet dat in hoge
mate oncommuniceerbaar is. En dat maakt ons dan weer eenzaam.
Wie verdrietig is moet getroost worden. Daar schuilt echter
een paradox: we weten allemaal dat wie écht verdriet voelt, ontroostbaar is.
Wij verlangen ernaar troost te verlenen maar stuiten hier op een muur, op het
verlangen van de ander naar ontroostbaarheid.
Ja, een mens kan ernaar verlangen
troost te bieden. Er is een soort van wellust gemoeid met het troostende
gebaar. Troosten is nooit totaal onbaatzuchtig – hoewel wij allemaal aanvoelen
dat het dat eigenlijk wel zou moeten zijn.
In de relatie tussen de verdrietige en de aanbieder van
troost zitten er weerhaken en valstrikken. De taal schiet tekort om deze
weerhaken en valstrikken te ontwarren.
De muziek schiet te hulp. Muziek biedt een taal die iedereen
tot op zekere hoogte kan verstaan, een taal die zelfs het luidste snikken
overstemt, een taal die niet tot misverstanden hoeft te leiden. Daar ligt de
kracht van muziek: zij kan verbondenheid tot stand brengen.