ACROBATIE
Uit de tijd, voorbijgestreefd, gedemodeerd. Geen kat die nog wakker ligt van balancerende koorddansers, heen en weer slingerende geblinddoekte trapezespringers (salto mortale!), kerels die ter plaatse trappelend op een bol de piste oprollen, schaarsgeklede amazones die als een veer op en af een dol in het rond rennende pony springen, er bovenop gaan staan, of op de schouders van een zich al op de schoft van genoemd dier bevindend manspersoon naar de gunsten van het publiek dingen, enzovoort… (Ach, wat maakt het uit, die pony draaft maar cirkels en de wuivende pluim op zijn hoofd kan niet verhullen dat zijn enige bestemming de volgende voorstelling is.)
Van dat soort dolle fratsen hebben we onze buik vol. Circusacrobatie. Gecontroleerde accidenten. Met voorbedachten rade over de kop gaan en daarbij enkel rekenen op de bijval van omstaanders die voor deze voorspelbaarheden een fikse kneep uit hun maandbudget veil hebben. Het lijkt een niet meer in deze tijd passende onderneming. Bovendien is dit soort evenwicht-tartend geklungel al duizendvoud uitvergroot en verhevigd in computergestuurde sequenties van acrobatenfilms als The Matrix of in een partijtje zwerkbal in de Zweinstein-arena of in - alweer! - een tienduizendkoppige gevechtsscène in een of andere sequel van In de ban van de ring.
De ring!
Veel interessanter is de acrobatie die zich onverwachts en niet als dusdanig aandient, waarop wij allen soms eens een beroep moeten doen om, bijvoorbeeld, overeind te blijven bij een onverwachte koerswijziging of tuimelperte. Hier is de wonderlijk doeltreffende correctie, die ons lichaam zonder denkwerk, gratis en in een fractie van een seconde verwezenlijkt, gericht op de doelgerichte voortzetting van de beweging die wij maken, niet op het steriele ronddraaien in circuscirkels. De torenhoog met pakjes beladen man die struikelt en er in slaagt om tegelijk én naar de bevallig gillende winkeljuffrouw te knipogen, én de dame met handtas die hij onwillekeurig zwierezwaaiend heeft aangestoten zijn verontschuldigingen aan te bieden, én met drie, neen vier of vijf handen (zo lijkt het wel) de stapel in zijn armen overeind te houden – om dan te doen alsof er niets is gebeurd. Of de fietser die, na in volle afdaling in een bocht naar rechts over een kei te zijn gereden, naar links zwiept, zijn volle gewicht corrigerend de tegenovergestelde richting uitstuurt, om vervolgens door de overcompensatie vervaarlijk naar de andere kant over te hellen – en die dan nog eens, al even automatisch, dezelfde evenwicht-herstellende bewegingen uitvoert, maar nu in de tegenovergestelde richtingen, en na dat alles toch blijkt niet te zijn gevallen en rustig, zij het nu met knikkende knieën, de ideale lijn zoekend verder naar de vallei afdaalt: dát is de acrobatie die bewondering afdwingt.