dinsdag 4 april 2006

Ik lees Proust niet, ik vertaal hem (42)

De l’octroi, la voiture s’étant arrêtée pour un instant à une telle hauteur au-dessus de la mer que, comme d’un sommet, la vue du gouffre bleuâtre donnait presque le vertige, j’ouvris le carreau ; le bruit distinctement perçu de chaque flot qui se brisait avait, dans sa douceur et dans sa netteté, quelque chose de sublime.
(II:898)

Nadat het rijtuig bij het tolhuis even halt had gehouden op een zodanige hoogte boven de zee dat het uitzicht op de blauwige afgrond bijna hoogtevrees inboezemde, alsof we ons op een bergtop bevonden, opende ik het raampje. Het duidelijk hoorbare gedruis van elke brekende golf was zo zacht en helder dat het iets subliems had.

Bij de tol – het rijtuig een ogenblik op zo grote hoogte boven de zee gestopt zijnde dat, als vanaf een bergtop, het gezicht van de blauwige afgrond haast duizelig maakte – deed ik het raampje open; het scherp te onderscheiden geluid van iedere brekende golf had, zacht en helder als het was, iets subliems.
(Cornips IV:305)