donderdag 20 april 2006

Twee geestige fouten

In de zesde druk van de roman Bekentenissen van Zeno (Athenaeum-Polak & Van Gennep, 1985) staat, als ik het goed heb gezien, tot bladzijde 300 (waar ik nu ben gekomen), maar één drukfout. Dat hoeft niet te verbazen want, zo vermeldt Johan Polak zelf in de ‘Bibliografische aantekening’ achteraan, de tweede editie uit 1974 is het resultaat van een door vertaalster Jenny Tuin grondig bewerkte eerste vertaling uit 1964, en de derde druk uit 1979 ‘werd opnieuw gecorrigeerd, zodat een klein aantal fouten en ongerechtigheden alsnog kon worden geëlimineerd’. De daaropvolgende drukken (de vierde, vijfde en zesde) zijn dan ongewijzigde herdrukken. Alleen al deze omstandige bibliografische aantekening verraadt dat uitgeverij Athenaeum-Polak & Van Gennep minstens een gunstige orthografische reputatie nastreeft en het moet gezegd, die geniet ze ook wel. Ook nu Johan er al een tijd niet meer is om er over te waken.
Dat alles maakt die ene drukfout die ik in die eerste driehonderd bladzijden heb aangetroffen – op bladzijde 282 – des te grappiger. Het is deze – en u moet er de (sic) bij denken:

‘Gedurende mijn afwezigheid had je toch op z’n minst alle brieven nauwkeurg moeten doorlezen!’

Uitgerekend in dát woord!
Een tweede geestige fout trof ik aan in de Nederlandse vertaling door Marijke Arijs van het boekje De reis van Hector van François Lelord over een naïef formulerende psychiater die de wereld afreist op zoek naar definities van het geluk – maar daar gaat het hier niet over. Het boekje is voortreffelijk uit het Frans vertaald en zorgvuldig geredigeerd – er staat dan ook, opnieuw voor zover ik het goed heb gezien want dat weet je natuurlijk nooit – geen enkele fout in. Op, alweer, ééntje na. En opnieuw is het een geestige, nu niet zozeer omwille van een inhoudelijke maar omwille van een formele eigenschap: de enige fout in het boek staat in de laatste zin, en in die laatste zin in het laatste of voorlaatste woord (het hangt er van af hoe je die zin leest). We bevinden ons al niet meer in het eigenlijke boek maar in de dankbetuigingen. Dat betekent niet dat de aandacht mag verslappen: onzorgvuldig geformuleerde dankbetuigingen klinken niet echt gemeend.
Die laatste zin is deze:

Ik dank ook Odile Jacob zelf, voor haar toewijding en de goede raad die ze me heeft geeft.

Een schip dat zinkt bij het binnenlopen van de haven; na een lange reis struikelen over een losse tegel in het tuinpad. Het doet mij denken aan die keer, een paar jaar geleden, dat Erik Zabel te vroeg zijn handen in de lucht gooide in Milaan-San Remo, waardoor Oscar Freire in extremis kon winnen. Toen schreef ik een stukje, en dat zoek ik nu op want het komt hieronder hierboven.