Mais en les apprenant, il craignait que ce passé incolore, fluide et supportable, ne prît un corps tangible et immonde, un visage individuel et diabolique.
(I:368)
Maar naarmate hij ze leerde kennen, begon hij te vrezen dat dit kleurloze, vloeibare en verdraaglijke verleden een tastbare en onreine gedaante, een persoonlijk en duivels gelaat zou aannemen.
Maar hij vreesde dat als hij deze laatste eenmaal zou kennen, dit kleurloze, ongrijpbare en draaglijke verleden een tastbare en weerzinwekkende gestalte, een eigen en duivels gezicht zou krijgen.
(Veenis-Pieters I:441-442)