vrijdag 21 april 2006

37 * 28,69 * 169

Een blauwe reiger vliegt rakelings over het water mee op, sneller dan mij, met zo’n vijfenveertig per uur, schat ik. Hij vliegt door het rode scheepvaartlicht, wint dan tegen de wind in hoogte, kijkt om terwijl hij zowat tot stilstand is gekomen (het silhouet doet mij denken aan de uitgebroken archeopterix van Tardi in, ik denk, Isabelle en het monster), zwenkt en dwarrelt neer tot net boven het watervlak. Daar hapt hij toe en haalt, verrassend trefzeker, een vis van wel twintig centimeter op. Zonder met meer dan met alleen de bek het water te hebben geraakt, begint het beest weer te vliegen en ik zie nog mooi hoe hij de vis, de kop eerst, in zijn bekgleuf naar binnen laat glijden. Wat verder haal ik een Nederlandse aak in, de Allegro. Bij het zijwaarts uitspugen van een slijmklodder waait mijn zonnebril van mijn neus, ik moet terug en even zoeken voor ik hem in de graskant terugvind. Waar ik de vorige keer het vrachtvliegtuig zag en de kiekendief, zie ik nu een tweemotorig schroefvliegtuig en een torenvalk. De kiekendief vliegt wat verderop over, met de wind mee van noord naar zuid. Bij het rood licht aan de Scheepsdalebrug neemt een drietal oudere wielertoeristen afscheid: ‘Toete volgende zittinge’. Ze hebben koersbroeken van Bouwonderneming Pascal Gilbert.