EEN NIEUWE DAG
Het is deze ochtend tien graden minder warm dan om middernacht. Aan afkoeling toe spring ik, na een paar bladzijden Houellebecq, om kwart voor zes op mijn fiets voor een rondje Meetkerkse Moeren. Ik verricht daarbij, zoals steeds, enkele waarnemingen. Die ik dan probeer te onthouden voor dit stukje. Fragmenten zijn het, disparate elementen die samen het gevoel van intense vreugde schragen dat mij op dit soort vroegochtendlijke fietsritjes altijd overvalt. Een gevoel dat meer dan de moeite loont die het me kost om eraan te beginnen.
Een kraai op het jaagpad vliegt op en verwittigt met een luide kras zijn partner die een eind verderop in de berm zit te fourageren van mijn komst. Een berm, overigens, waar de diensten van het agentschap De Vlaamse Waterweg vorige week met een drastische maaibeurt ongeveer alle leven uit verwijderd hebben. Waar voorheen aan weerszijden van het pad twee hagen van volwassen grassen en bloeiende bloemen zich kilometers lang uitstrekten, lustoorden voor vogels en insecten, liggen nu twee dorre stoppelvelden uitgerold. ’t Is proper. Een blauwe reiger vliegt een eind mee op, zwenkend over het kanaal. Met een vleugeltop raakt hij het wateroppervlak. In zijn rauwe kreet klinkt de archaeopteryx die hij ooit was door in dit exemplaar. Met de poten vooruit landt hij onhandig-elegant op de boord aan de overzijde van het kanaal. Hij lijkt boos omdat ik zijn wake aan deze zijde heb verstoord. Links hoor ik geklingel dat ik eerder in een gebergte verwacht dan hier op deze biljartvlakke polder: een troep lichtbruin vee is de bel aangebonden. Een volwassen koe likt haar kalf. Op het water van het kanaal maakt een koppel futen gekke bewegingen. Is dit een late balts? Groen is de specht die in golvende vlucht voor mij uit vlucht. Waarom vluchten al die vogels eigenlijk? Soms zie ik ze aarzelen. Ze lijken af te wegen of de inspanning van het wegvliegen het rendement van de op die manier verworven veiligheid waard is. Het is een deliberatie. Wat bepaalt de uiteindelijke beslissing? Zie de houtduiven die op de draad toekijken hoe de zon opkomt. Sommige kijken lui op en blijven zitten. Andere vliegen weg, waarbij ze met hun vleugels een fluitend geluid maken. Kwartels denken minder na. Hun schrikreactie is onverdeeld. Ze verraden hun aanwezigheid door ratelend over de akker te scheren. Het is een reflex, geen keuze. Ik stop om een foto te maken van de zonsopgang – het mag dan al een cliché zijn. Ik hervat mijn rondrit. Een vrouwelijke fazant trippelt een maïsveld binnen. Op gindse akker oogst een pikdorser het koren. Ik hoor het signaal wanneer hij achteruitrijdt. Tussen de stoppels spitst een haas de oren. In een rietkraag fluit een rietzanger. De vogels zingen trouwens veel minder dan toen ik hier in mei op ongeveer hetzelfde uur rondfietste. Aan de poel van een huis langs de Molenweg staat onbeweeglijk een blauwe reiger op precies dezelfde plaats als de vorige keer, en in precies dezelfde houding. Geen wonder, hij is van plastic en moet zijn échte soortgenoten afschrikken. Wanneer ik terug bij het kanaal aankom, waar ik linksaf het noordelijke jaagpad moet opdraaien, zie ik hoe een paar meter rechts van het T-kruispunt een kraai op het wegdek zit. Hij wacht af welke kant ik insla – en blijft zitten zodra het duidelijk is dat ik hem niet zal onderbreken in zijn bezigheden. Op de nieuwe fietsbrug naast de expressweg kruis ik jonge vrouwen die op weg zijn naar hun shift van zeven uur in het AZ. Applaus en witte lakens!
Ik kom thuis en schrijf dit stukje. De verfrissing die tijdens mijn afwezigheid door de voor- en achteraan geopende ramen mijn appartement is binnengewaaid heeft de binnentemperatuur al drie graden doen zakken. Ik ben klaar voor een nieuwe dag.