Omvang en dosering zijn zeer belangrijke vormkenmerken voor
wie wil snappen waar het om te doen is voor Pfeijffer, die zelf toch wel in
meerdere opzichten een zwaargewicht kan worden genoemd: niet alleen figuurlijk in
de Nederlandse letteren, maar ook letterlijk als fysieke verschijning, als
imponerende figuur. Brieven uit Genua is
niets minder dan een tapijtbombardement, een stortvloed, een niet te stuiten
gulp barokke levenslust. Met een zelden geziene generositeit – velen noemen het
eerlijkheid maar dat vind ik nogal ondoordacht – kleedt reus Ilja zich voor ons
ten voeten uit.
De schrijver bevindt zich in het midden van zijn leven, en
de zaken lijken hem té gemakkelijk af te gaan. Een zorgeloze jeugd mondde uit
in briljante studies, die als vanzelf culmineerden in een academische carrière.
Pfeijffer verliet echter de voorgeschreven weg en verkoos het dichterschap. Ook
daarin blonk hij uit en verwierf hij de voor de Lage Landen hoogst haalbare
erkenning. Dan maar de hort op als prozaïst. Met La Superba bereikte hij ook in die discipline de top. Deze roman
werd inmiddels bekroond en in onder meer het Italiaans en Engels vertaald. Je
zou bijna gaan denken dat hij nu weer andere paden zal opzoeken.
Ondertussen is Ilja Pfeijffer, daartoe aangezet door
amoureuze impulsen, resident in Genua geworden. Hij leidde er een leven als grand seigneur, zo lijkt het wel, van
twaalf tot vijf noest arbeidend aan zijn schrijftafel, en van vijf tot ver na
twaalf invallen noterend aan zijn vaste terrastafel op de Piazza delle Erbe,
waar hij zich voor de plaatselijke drankorgels én voor speciaal voor hem
langskomende toeristen zeer aanspreekbaar opstelde onder het nuttigen van een
schier eindeloze stoet screw drivers. Pfeijffer specificeert het aantal tot drie
en misschien wel vier keer toe: veertien, vijftien en zestien – we kunnen het
dus op een gemiddelde van vijftien screw drivers per etmaal houden. Uiteraard
dient er bij de maaltijden ook op tijd en stond een fles wijn gekraakt. Het
siert Pfeijffer dat hij over deze alcoholomzet niet ondiscreter is dan nodig
voor zijn verhaal. Tot hij het over een alcoholprobleem begint te hebben, en
dan kan hij niet anders dan de situatie volledig onder ogen te zien.
Brieven uit Genua heeft
uitdrukkelijk de bedoeling om over álles te gaan. Over alles wat ILP belangrijk
acht: zijn leven, zijn kunst, zijn liefdes en zijn talrijke dada’s. Met dit
boek beoogt Pfeijffer halverwege zijn
leven een stand van zaken op te
maken. Dat is nodig omdat natuurlijk veel van dat alles niet op wieltjes loopt.
Met name de gezondheid en het liefdesleven laten op een gegeven ogenblik te
wensen over. De imposante autarkische zelfbewuste genialiteit die de reus uit
Leiden op zijn Genuese terras met verve en niet zonder ironie tentoonspreidt,
blijkt een kwetsbaarheid te camoufleren. Pfeijffer zoekt – en vindt! – daarvoor
een oplossing. Hij komt tot de vaststelling dat hij zijn leven moet veranderen.
Deze catharsis wordt opgespaard tot de laatste honderd
bladzijden. Maar tegen dan hebben we bijzonder interessante brieven te lezen
gekregen. Brieven aan een oud lief, brieven aan zijn moeder, zakelijke brieven,
brieven aan zijn jongere zelf. Pfeijffer vertelt hoe hij is geworden wie hij
is, maar hij raakt onderweg ook tal van onderwerpen aan met een bredere
draagwijdte: poëzie, politiek, internet en sociale media, de relatie tussen
feit en fictie, en ook, en misschien vooral, het creëren van een zelfbeeld of
een identiteit. Maar ook Genua, Italië, Europa en de vluchtelingenproblematiek
komen aan bod… Pfeijffer weet over dat alles bijzonder zinnige dingen te
vertellen. Daarmee wordt dit lijvige boek veel meer dan een autobiografie van
een man die een stand van zaken wil opmaken en die zichzelf, ondanks de
bereikte status, wil herpositioneren – neen, Brieven uit Genua bevat ook een (aanzet tot een) portret van deze
tijd, een cruciaal moment in de geschiedenis van dit oude en kreunende
continent, dat als een te zware man op een nieuwe verlichting wacht.
Brieven uit Genua is
een heerlijk boek, ik wil daar geen twijfel over laten bestaan. De brieven gaan
ergens over, Pfeijffer koppelt zijn zin voor humor aan een klare kijk op onze
tijd en op het wezen van de literatuur. Bovendien schrijft hij bijzonder goed
en met schijnbaar gemak de mooiste zinnen en bladzijden – het is een groot genoegen
om dit proza te lezen.
Maar. Er is een maar. Er zijn zelfs twee maren.
De eerste maar is dat dit boek, net als zijn schrijver, en
dat is significant, te dik is. Ik
begrijp dat overvloed en zelfs redundantie wezenlijke kwaliteiten zijn voor
Ilja Pfeijffer. En dan bedoel ik hier met wezenlijk dat die kwaliteiten
accorderen met de over te brengen boodschap, met het te schetsen portret: dat
van een gul en genereus, maar tegelijk ook van een aan zijn eigen exuberantie
ten prooi gevallen persoon. Maar dit noodzakelijk aanwezig zijn van overvloed
en uitbundigheid hoeft nog niet te betekenen dat de schrijver herhaaldelijk te
wijdlopig moet zijn, dat hij soms in herhaling moet vallen, en dat hij een
enkele keer te veel rekent op ons vermogen om achter alle zelfbewuste demonstraties
van zijn kunnen ook een grote dosis ironie en zelfspot te ontwaren.
De tweede ‘maar’ betreft de omslag die het hoofdpersonage
van deze roman maakt – voor zover Brieven
uit Genua een roman kan worden genoemd en ik denk dat dat kan, al was het
maar omdat Pfeijffer het zelf zegt. Zo staat in de recensie op Tzum
te lezen: ‘Ondanks de autobiografische lijn beschouwt Pfeijffer de brieven ook
als een roman omdat hij “een afgerond verhaal wil vertellen over de
ontwikkeling van een persoon”’ – en dat geciteerde citaat is, als ik het mij
goed herinner, een citaat uit het boek zelf. Maar goed, wat die omslag betreft:
die heeft mij niet weten te overtuigen. De werkelijke gang van zaken die tot
deze omslag heeft geleid, voor zover we aan wat we lezen werkelijkheidswaarde
mogen toedichten uiteraard, is onwaarschijnlijk, en Pfeijffers relaas slaagt er
uitgerekend daar niet in om die onwaarschijnlijkheid tot waarschijnlijkheid om
te buigen. Het is alsof hij zelf de code die het onderscheid tussen feit en
fictie moet onduidelijk en interessant maken heeft gebroken. De cruciale
gebeurtenis die tot de catharsis heeft geleid, of tot de catharsis van Pfeijffers
hoofdpersonage (dat onderscheid moet je blijven maken), blijft te mooi om waar
te zijn. Die laatste – ongeveer – honderd bladzijden missen de
overtuigingskracht om eenzelfde fictionaliserende werking te hebben als de
eerste zeshonderd. Waaraan dat ligt, is mij niet meteen duidelijk – en zou in
elk geval een tweede, grondigere, lectuur vergen. Misschien is het omdat
Pfeijffer er hier niet in slaagt om de clichés te overstijgen – ook al kan hij
het excuus aanwenden dat hij ze met opzettelijke nadrukkelijkheid aanwendt. Door
dit euvel ontstaat er over het hele boek gezien een onevenwicht, en aangezien
dat boek dik en ambitieus is, en drijft op een groot en zelfverzekerd ego, kan
dat niet onopgemerkt blijven. Een groot gebouw dat omvalt, maakt nu eenmaal een
grotere stofwolk. Concreet: Pfeijffer heeft zo nadrukkelijk er alles aan gedaan
om duidelijk te maken dat hij (of zijn hoofdpersonage) in zijn eerste gedaante
nooit iets anders heeft gedaan dan een rol spelen, dat het moeilijk wordt om
aannemelijk te maken dat hij nu, na de catharsis, echt écht zou zijn. De
ommezwaai blijft, naar mijn aanvoelen, ongeloofwaardig. Misschien wordt dat
mede in de hand gewerkt door het feit dat Pfeijffer op een gegeven ogenblik in
het boek zelf aankondigt dat er een ontwikkeling nodig is om tot een volwaardige
roman te kunnen komen. Als die ontwikkeling er dan komt, lijkt het allemaal
iets te nadrukkelijk. Iets te artificieel.
Maar goed, dit euvel weegt niet op tegen de grote
hoeveelheid zeer lezenswaardige beschrijvingen, herinneringen en uiteenzettingen
die deze Brieven ook bevatten. Ik ben
in elk geval benieuwd naar al het eerdere werk van Pfeijffer dat ik nog niet
las (naast La Superba, waarover ik hier schreef), en
zo mogelijk nog meer naar wat er nog zal komen.