Zou het een goed idee zijn om te beginnen bij het
begin? Maar wat is het begin? Waar is het?
We dobberen op een oceaan. Hoewel het helemaal niet
zeker is, denken we altijd dat we ergens zullen aankomen. We kunnen niet
anders. De schipbreuk ligt al ver achter ons. Het is een verdrongen en vergeten
trauma. De horizon is onze bestaanshorizon. Op welke kust zullen wij stranden?
Welke jutter zal ons vinden? Welk godenkind?2 Wij houden het hoofd boven water
en kijken – hoeveel is het? – een kilometer in alle richtingen, of niet eens
een kilometer, en zien enkel lucht en deining. Als er wind staat, en de golven
klimmen hoger, zien we schuin oplopende muren van water. En als het stormt,
lijkt de horizon zich op ons te willen storten en is, behalve ons vermoeide
lichaam en ons happen naar lucht, het enige wat nog in ons bestaat onze drang
om te overleven. Soms is het niet duidelijk waar water en lucht in elkaar
overgaan. Zeker ‘s nachts weten wij niet waar wij ons bevinden, waar het begin
is en waar het einde. Wij hebben in al die omstandigheden – helder zowel als
duister – geen benul van wat zich achter de horizon bevindt. Wij weten niet
waarop wij mogen hopen, wat wij moeten vrezen. Een luilekkerland, een drijvend
eiland met stokstaartjes3, een school levensgevaarlijke walvissen,
de oceaanstomer die onze redding kan betekenen of juist niet want hij kan ons
overvaren.
En zo is het leven ook in de tijd een dobberend vlot.
Die tijd is al heel lang aan de gang wanneer wij erin geworpen worden, en hij
zal nog wel zijn tijd duren. Van wat er voor ons was en na ons zal zijn, weten
wij bitter weinig. Wij trekken van de ene duisternis naar de andere4
– even schijnt het licht, zoals in een duister woud opeens de zon een straal
door het bladerdek priemt en op de grond een bloem maakt of een dauwdruppel
raakt, en dat is dan ons leven, het duurt een fractie. Of neem dat beeld (ik
denk dat het ook van Nabokov is): wie geboren wordt, valt op de zoveelste
verdieping van een hotel uit een raam. Hij leest tijdens zijn fatale val de
lichtletters die de naam van het hotel vormen, en in die ene zucht die zijn
val, het leven, duurt, merkt hij op dat die naam fout gespeld is. Of is de lamp
achter een van de letters aan vervanging toe? Het laatste wat werd opgemerkt,
is een triviale spelfout. Zo meteen zal, samen met de zak water, bloed, slijm
en botten die deze mens is geweest, ook dat besef op het trottoir
uiteenspatten.
2 Homeros, Odyssee, ‘Nausikaä’
3 Yann Martell, Het leven van Pi
4 Vladimir Nabokov, Lolita