Ik ben er mij terdege van bewust dat, afgezien van
enkele dierbaren, geen kat geïnteresseerd is – indien ik het zo zou laten – in deze tot de
essentie herleide versie van mijn levensverhaal. Het is het triviale
leven van twaalf in een dozijn: moeizame maar toch niet geheel ongelukkige
jeugd, onontgonnen en bijgevolg terecht miskend talent, twaalfeneenhalf stielen
en dertien ongelukken, huisje-tuintje-keukentje en twee kinderen (en later,
toen de gezelligheid mij al te lang in een houdgreep gehouden had, godbetert
ook nog een hond), de getelefoneerde scheiding en al het gedonder dat daaruit
voortvloeit, de nieuwe liefde die van meet af aan wordt aangetast door het
besef dat de oorspronkelijke koorts niet anders zal kunnen dan afnemen, de
afgebroken carrière en het veel te vroeg aangevatte uitbollen, de confrontatie
met de spiegel, het ouder worden, het verlies van haar en geheugen, de angst
dat het allemaal niets te betekenen zal hebben gehad, de verlokking c.q.
verschrikking van het graf en het opgaan in de aarde. Of kies dan misschien
toch maar, klinisch en hygiënisch, voor het vuur en de bij het interieur van
wie achterblijft passende urne.
Er moet natuurlijk méér zijn dan dit saaie,
voorspelbare, onbeduidende, en in retrospect volslagen niet de moeite van het
overpeinzen waard zijnde leventje. Een babyboomer op de sukkel: het zou
onaanvaardbaar en onverteerbaar zijn mocht het alleen maar dat zijn. Babyboomer
op de sukkel, wat een titel! Een zelfverklaard en ja, zelfs ook door
anderen in een onnadenkend moment erkend talent dat nooit iets van betekenis
heeft kunnen voortbrengen. Een vader die, net als destijds zijn eigen vader,
zijn kinderen in de steek heeft gelaten. Een vroegtijdig aan alzheimer en
alcoholische hersenverzeving tenondergegaan en aan een verdiende vergetelheid
prijsgegeven, miskend en nooit tot ontbolstering gekomen genie.
Bij dat laatste woord horen uiteraard ironie
vertolkende smileys, maar ik wil de bladspiegel niet ontsieren: in typografisch
opzicht blijven die dingen een vloek en horen ze niet thuis in een boek.
Neen, er moet méér zijn. Of toch minstens iets ánders.
Dit boek mikt helemaal niet op een breed publiek van anonieme bewonderaars,
meestal dames van middelbare of zelfs nog iets oudere leeftijd natuurlijk, die
zich afvragen wie dan toch die auteur kan zijn (een geflatteerd portret met
veel Vanfletereniaanse diepteonscherpte in de achtergrond grijnst de
kandidaat-koper vanop het achterplat toe) en die een biografische
belangstelling ontwikkelen die hen – stelt u zich dat voor! – in de auto doet
kruipen, als ze zich al niet door een taxi laten afhalen, om mij vele
kilometers verderop in deze of gene naburige stad te ontmoeten in boekhandel
Goud Op Snee of De Bestelde Bestseller. Ik kom er mijn door een prestigieuze
uitgeverij prachtig uitgegeven vuistdikke turf signeren, niet na eerst de door
de plaatselijke cultuurjournalist voorgeschotelde vragen op de mij geheel eigen
wijze, dat wil zeggen doordacht en met wijsheid en wit, te hebben beantwoord. Neen, die ambitie koester ik niet. Ik
wil helemaal niet in een treurig provinciestadje, Roeselare of Nieuwegein, bij
de plaatselijke boekenboer mijn poot neerpoten op de titelbladzijde van drie of
ochgot vier exemplaren van mijn boek, 'Voor Melanie, met affectie', of 'Voor
Trees, blij dat je mij leest' – en vervolgens, schutterig grimassend om het
amechtige rijm, poseren voor de selfie. Waarna de grotendeels onverkochte
voorraad natuurlijk bij De Slegte belandt, voor de helft of een derde van de
prijs, zodat ik per verkocht exemplaar nog twintig eurocent vang, maar zelfs
dat is mij niet gegund want na een paar weken is ook dat stapeltje verdwenen en
heus niet omdat het dan alsnog verkocht is geraakt, of omdat ik zélf alle
exemplaren heb gekocht omdat ik het niet kon verkroppen dat ik daar zeer
statusverlagend in de ramsj lag weg te rotten, mijn mislukking als schrijver
openlijk geëtaleerd, maar gewoon omdat geen luis mijn boek wil kopen, ook niet
na een tweede of zelfs derde afprijzing. Neen, het stapeltje verdwijnt omdat de
papierversnipperaar hongerig is.
Er moet méér zijn. En dat méér is er. Het heeft met
vaderschap te maken. Met mijn verhaal wil ik eigenlijk alleen of in elk geval
vooral duidelijk maken aan mijn kinderen wie ik ben, wie hun vader zal zijn
geweest. Welk bereik er verder bijkomt, en de talloos veel miljoenen25
die ik eraan verdien: dat zal dan aardig meegenomen zijn. U, lezer die mijn
kind niet bent, moet aanvaarden dat ik niet in eerste instantie voor u schrijf.
Ik schrijf voor mijn kinderen, in de hoop dat zij zich de moeite getroosten
deze woorden te lezen. En ja, ook in die zin gaat dit boek over de complexe
verhouding tussen vaders en zonen.
25 W.F. Hermans