maandag 23 september 2019

LVO 12



Er staan mij maar weinig bronnen ter beschikking.
Ik heb – behalve wat ik zelf al heb geschreven – nauwelijks teksten of formulieren die zouden moeten getuigen van mijn herkomst en verleden, en ook foto's zijn er nauwelijks. Ik beschik al evenmin over een stamboom, die dan het resultaat zou moeten zijn van het speurwerk van een ver familielid dat in zijn vrije uurtjes voor zijn plezier onderduikt in bibliotheken en archieven, op zoek naar namen, adressen, beroepen, en geboorte- en sterfdata die met kroontjespen in sierlijk handschrift staan bijgezet in de kolommen van dikke, voorgelijnde boeken. Daaruit zou dan een reeks van afstammelingen te distilleren zijn van wie er ongetwijfeld sommige in het kraambed of kort daarna zullen zijn gestorven in een geur van geronnen bloed, ontsmettingsmiddelen, uitwerpselen en wanhoop, om niet te spreken van diegenen die het volksregister nooit hebben gehaald: de afgedrevenen, de stuitliggingen, de vroeggeboortes, de door de navelstreng gewurgden, de vondelingen. In de kruin maar ook in het wortelstelsel van een boom loopt uiteindelijk elke tak, elke uitloper, op niets uit. Zo vormen zich de contouren van een geheel dat vanuit de afzonderlijke bestanddelen niet te overzien is.
Er werden ook nauwelijks voorwerpen uit mijn familiale verleden overgeleverd. Van titels of bezittingen is, voor zover ik weet, al helemaal geen sprake. (Al moet ik hier toch signaleren dat mijn familienaam, in een samenstelling waarin onder meer een ‘de’-met-kleine-d figureert, een onderdeel vormt van de naam van een adellijk geslacht dat in de Franstalig-Belgische hogere kringen een zeker belang vertegenwoordigt. Ooit vroeg iemand die af en toe in die kringen vertoeft – of het vertoeven erin ambieert, dat weet ik niet meer – of ik tot die familie behoorde. Ik moest hem teleurstellen. Of geruststellen, dat laat ik in het midden.)
Bijna niets dus verbindt mij rechtstreeks met die concrete existenties die, hoe dan ook, aan die van mezelf moeten zijn voorgegaan. Behalve wat inmiddels fel verdund genetisch materiaal, dat in mij als achtste, zestiende, tweeëndertigste... segment van mijn biologische identiteit sluimert, borrelt, gist, verbrokkelt en desintegreert, leeft niets van hun bestaan voort in het mijne, verwijst niets van mijn bestaan in retrospectief naar het hunne.
‘Maar doe dan toch aan genealogisch onderzoek! Graaf in het verleden!’
Waarom zou ik? Wie zegt dat het mij interesseert om méér over mijn voorouders te weten te komen? Ik leef nú, en het is dát leven waarover ik het overzicht wil bewaren en dus moet schrijven. En dat is nu eenmaal een leven met maar weinig door mij gekende voorgeschiedenis. Het nagenoeg ontbreken van verleden maakt er op een wezenlijke manier deel van uit. Ik zou een ander worden indien ik in mijn voorgeschiedenis zou spitten en graven. Onder ogen te zien hoe grondig diegenen die aan mij zijn voorafgegaan en mij hebben gevormd, minstens genetisch, in het niets zijn opgegaan: dat leert mij alvast iets over hoe het mij zal vergaan. Mijn identiteit bestaat niet uit mijn voorgeschiedenis maar uit wat ik daarvan weet. En dát ik er zo weinig van weet, bepaalt in grote mate wie ik ben.

(wordt vervolgd) 
Lees hier LVO vanaf het begin