Zijn er in de woonkamer van mijn kindertijd nog voorwerpen die het
vermelden waard zijn, of juister: die moeten vermeld worden in deze
autobiografische schets, die met andere woorden relevant zijn in het licht van
deze poging om voor mezelf uit te maken hoe het komt dat ik geworden ben wie ik
ben?
Ik doe een willekeurige greep in de schatkamer van mijn geheugen,
sectie ouderlijk huis, rayon woonkamer, onderafdeling heterogene herinneringen.
In de patronen van het tapijt herkende ik ook wel circuits die
konden dienen voor mijn eindeloze autoraces – dat kwam van pas wanneer de tafel
voor andere doeleinden bezet was.
De secretaire met de neerklapbare schrijfklep bevatte 'de
papieren', ondoorgrondelijke rekeningen en facturen, de boekhouding van dit
kreupele koppel. Verder bood het schrijfmeubel met zijn laatjes en schapjes ook
nog onderdak aan schrijfgerei, een perforator, de nietjesmachine, enzovoort.
Een meetlat ook, en een kompas als ik mij goed herinner, nog net geen sextant –
en dan maar varen met dit meubel. Neen, het bleef staan, links van de
schoorsteenmantel en onder Toorop. Op de schoorsteenmantel trouwens, dat moet
ik zeker vermelden, had mijn vader een houten kistje staan waarin hij sigaretten
opsloeg. Daar lagen ze in dat schrijn, uit hun oorspronkelijke verpakking
gehaald en in grote hoeveelheden beschikbaar, zodat kleine wederrechtelijke
ontvreemdingen niet hoefden op te vallen. Aan de muur boven het bureau hing ook
vaders pijpenrek. Af en toe rookte hij pijp, maar dan nooit een van de vier of
vijf exemplaren in dat rek: dat waren sierpijpen.
Op de kachel met de van binnenuit zwartgeblakerde micaruitjes
stond altijd een waterketel. Ik herinner mij dat ik eens gestraft was (ik weet
niet meer waarom) en dat ik op mijn knieën voor die kachel moest zitten, met
mijn rug gekeerd naar het gezelschap aan de tafel. Er was bezoek en er werd
gelachen, en niet aan tafel mogen blijven zitten was een zware sanctie. Maar ik
ontdekte dat ik door in de bolle spiegel van de waterketel te kijken de mensen
achter mij toch kon blijven observeren, zij het dat ze als in een lachspiegel vervormd
waren, en ik verkneukelde mij erin dat zij niet beseften dat ik hen observeerde
en dat ik hun dus een neus zette. Dat ze mij allang vergeten waren en wellicht
blij waren dat ze voor even verlost waren van dat lastpak (waarom was ik anders
gestraft?), kwam niet in me op.
Een andere keer stond ik voor die kachel met handen stijf en
tintelend van de kou. Ik was nog erg klein en we hadden de hele namiddag, tot
lang nadat het donker was geworden, buiten in de sneeuw gespeeld: we hadden aan
het begin van het Paalbos met de slede van de helling gegleden en met
sneeuwballen gegooid naar de andere kinderen uit de buurt, die allemaal naar
buiten waren gekomen want ook toen waren ondergesneeuwde straten uitzonderlijk.
Ik hield mijn ijskoude handen boven de kachel, maar voelde niets en dus ook
niet de hitte of het verschil tussen het schrijnen van het ijs en het schrijnen
van het vuur.
lees vanaf hier deel 1
lees
hier
vanaf het begin van deel 2