maandag 13 april 2020

vorig jaar 136 / droom # 125 en # 126


190413

Tussen zeven en acht lees ik De staart uit. Mooi, hoe De Martelaere er een patchwork van maakt, een compositie van motieven, waarin ze de afwisseling naar het einde toe opdrijft, zodat er een climax ontstaat. Het verband tussen het verhaal en het hondenthema wordt helemaal op het eind geëxpliciteerd. Net zoals je, nadat je huisdier gestorven is, er een nieuwe neemt, zo wisselen ook de vriendschappen elkaar af (als er al nieuwe vrienden komen, wat niet gegarandeerd is). In een welbepaalde, schijnbaar onvervangbare, vriend bemin je dé vriend, zoals je in die ene particuliere hond dé hond als trouwe gezel vindt. Overigens is het wel opmerkelijk, hoe in die laatste bladzijden – het afscheid van een overleden huisdier – beschreven staat wat zich hier gisteren heeft voltrokken met de hond van de gîte-eigenaars: de huisarts heeft Lola laten inslapen, waarna Rolf haar onder de oude eik heeft begraven in de vooraf klaargemaakte put. * Droom # 125 Na veel hindernissen op en rond de Hoge Brug aan de Katelijnepoort bereik ik per fiets het station. Ik had het al opgegeven, maar was toch doorgespurt omdat er nog een kleine kans was dat de trein die ik moest halen met een paar minuten vertraging zou vertrekken. Maar wanneer ik het perron bereik, waar de trein nog niet vertrokken is, blijken de deuren al gesloten te zijn. Ik kan er niet meer op, de trein vertrekt zonder mij. * Droom # 126 We bevinden ons in een oorlogssituatie. X., (…), is soldaat en doodt een vijand. Dat kan haar, gezien het oorlogsrecht, niet kwalijk worden genomen. Volgende scène, in het bedrijfsrestaurant. Ik zit met onder meer L. aan tafel. Buiten regent het, maar toch ligt X. daar te huilen. Ze heeft het moeilijk met het besef dat ze iemand gedood heeft. K. troost haar. Een tafelgenoot (niet L.) neemt het voor X. op. Ik vind niet dat ze nu moet janken. ‘Hoe zou jij reageren als je iemand zou hebben gedood?’ vraagt de tafelgenoot. ‘Ik zou nooit iemand doden,’ antwoord ik. * (…) * Fietsrit, eerst naar Millay samen met X., en na het middageten naar Sémelay, alleen. In Sémelay staat een interessante Romaanse kerk. Exterieur onopvallend, maar de kapitelen in het schip behoren tot de beste die er zijn. Achterin de kerk staat, naast de deur, een Romaanse doopvont. In het dorpje, tegenover de kerk, is er een restaurant-traiteur. Verder staan vele huizen leeg, de ramen en deuren dichtgetimmerd of -gemetst. Van een van de huizen is het raam ingeslagen. Talrijke voorwerpen in wat een etalage was liggen voor het grijpen. Geen mens heeft er belangstelling voor. (Vandaag staat in de krant – achter de betaalmuur – een artikel over de uitstervende dorpen in Spanje.)