Mijn
vader luisterde naar de radionieuwsuitzendingen van de Radio et Télévision belge en zijn gezin luisterde mee,
vanzelfsprekend woordeloos, omdat wij op die momenten aan tafel zaten. In de
vroege jaren zeventig werd dat journal
parlé voorafgegaan door een programma dat A votre service heette. We zouden het nu een service- of
consumentenprogramma noemen. De eindtune werd gevormd door de eerste maten van Help! van The
Beatles. En zo bereikten The Fab Four mij
dan toch nog, een paar jaar nadat ze hadden opgehouden te bestaan. Ik was elf,
of twaalf – zoiets. Hoe kort het muziekcitaat ook duurde, ik keek er elke dag
naar uit. Het had iets van een illegale verlokking, een sirenenzang, een klank
uit een andere wereld.
Help! In
die tune omzeilde een ongehoorde close
harmony de strikte regels van de door zijn stilzwijgendheid en wrede
onverschilligheid vreeswekkende vaderfiguur, die op het tijdsignaal van één of
zeven uur zat te wachten om te vernemen wat er in het land en in de wereld was
voorgevallen. Op die manier bereikte mij door de mazen van het net van de
gezinscensuur op popmuziek de lokroep uit die andere wereld. Deze lokroep, die
tegelijk een noodkreet was – Help! –,
vormde niets minder dan een wake up call.
In dat programma – het staat me nog levendig voor de geest –
hoorde ik ook voor het eerst Solsbury Hill van
Peter Gabriel. Even googelen leert mij dat dat nummer in 1977 uitkwam. Het
sloeg bij mij in als een bom, waarop mijn hart van pure opwinding van boom-boom-boom ging! Ik herinner me van
dat moment vooral de vreemdheid van het binnendringen van die vrolijke noot in
het voor het overige vrij sombere context. En bovendien rustte er op popmuziek,
zoals ik al zei, in dat huishouden een taboe, wat van Peter Gabriel een
bondgenoot maakte, een samenspannende engelbewaarder.
Had to listen, had no
choice.
lees vanaf hier deel 1
lees hier vanaf het begin van deel 2