190404
(…) over muziek en censuur. Werd er muziek gecensureerd?
Ja, dat is voorgevallen. Communisten en nazi’s hebben zich eraan bezondigd. (…)
een historisch overzicht van casussen van gecensureerde muziek. Maar wat niet werd
vermeld, was dat we tegenwoordig een soort van omgekeerde muziekcensuur moeten
doorstaan, waarbij de heersende ideologie ons een bepaald soort ‘muziek’ te pas
en ten onpas door de strot ramt (en tegelijkertijd heel wat andere muziekvormen
doodzwijgt) – denk aan de geluidshinder in winkelstraten tijdens de
kerstperiode en hoe langer hoe meer ook daarbuiten. * Op de trein geraak ik in
gesprek met een drietal Syrische vluchtelingen. De man was me, door zijn
vrolijke hoedje, het eerst opgevallen. Hij had een open, vriendelijke, lachende
oogopslag. De vrouw naast hem leek veel ouder, maar bleek toch zijn echtgenote
te zijn. Samen waren zij de oom en tante van het meisje naast mij. Ze kwamen
haar vanuit Ulm bezoeken in Gent, waar ze al drie jaar woonde en al redelijk
goed Nederlands had geleerd. Het gesprek verliep vooral in het Engels, enkele
malen aangevuld met een woord Duits of Nederlands. De Syriërs verwonderden zich
over hoe ‘koud’ het hier bij ons was – en daarmee bedoelden ze niet meteen het
klimaat. Het meisje studeerde assistent-boekhouder. De vrouw was in Ulm
bejaardenverpleegster. De man werkte in het vlees – niet de slacht maar de
verkoop. In zijn vrije uren was hij kunstschilder, ergens tussen abstract en
surrealisme in. Ze waren heel vriendelijk, ik voelde me schuldig over de
terughoudendheid die mijn ‘volk’ ten aanzien van vreemdelingen aan de dag legt.
Maar ik moest toch ook toegeven dat het de allereerste keer was dat ik met
vluchtelingen een gesprek, die naam waardig, voerde. Het meisje bood mij een
zelfgemaakt koekje aan uit haar lunchtrommel. Ik overwoog nog te vragen of ik
een foto van het drietal mocht maken, maar durfde dat niet. Bij het afscheid gaf
ik hun alle drie een hand – achteraf pas besefte ik dat dit misschien ten
aanzien van moslimvrouwen niet kon. De beide vrouwen droegen geen hoofddoek. Ik
stapte uit in Brussel-Centraal, in de overtuiging dat de drie nog een eind
verder moesten. Maar op het perron zag ik dat ze ook waren uitgestapt, en niet
gering was mijn verbazing toen ik zag hoe de man met zijn hoedje, die zo
vriendelijk was geweest op de trein, nu een eind achter zijn vrouw en nichtje
aanliep, alsof hij zich voor hen schaamde. Hij had ook, al lachend, iets gezegd
over dat het toch jammer was dat hij hier, in ons ‘koude’ Noorden, genoegen
moest nemen met ‘slechts één’ vrouw. Al lachend zet de zot zijn waarheid. *