zaterdag 4 april 2020

vorig jaar 128


190404
(…) over muziek en censuur. Werd er muziek gecensureerd? Ja, dat is voorgevallen. Communisten en nazi’s hebben zich eraan bezondigd. (…) een historisch overzicht van casussen van gecensureerde muziek. Maar wat niet werd vermeld, was dat we tegenwoordig een soort van omgekeerde muziekcensuur moeten doorstaan, waarbij de heersende ideologie ons een bepaald soort ‘muziek’ te pas en ten onpas door de strot ramt (en tegelijkertijd heel wat andere muziekvormen doodzwijgt) – denk aan de geluidshinder in winkelstraten tijdens de kerstperiode en hoe langer hoe meer ook daarbuiten. * Op de trein geraak ik in gesprek met een drietal Syrische vluchtelingen. De man was me, door zijn vrolijke hoedje, het eerst opgevallen. Hij had een open, vriendelijke, lachende oogopslag. De vrouw naast hem leek veel ouder, maar bleek toch zijn echtgenote te zijn. Samen waren zij de oom en tante van het meisje naast mij. Ze kwamen haar vanuit Ulm bezoeken in Gent, waar ze al drie jaar woonde en al redelijk goed Nederlands had geleerd. Het gesprek verliep vooral in het Engels, enkele malen aangevuld met een woord Duits of Nederlands. De Syriërs verwonderden zich over hoe ‘koud’ het hier bij ons was – en daarmee bedoelden ze niet meteen het klimaat. Het meisje studeerde assistent-boekhouder. De vrouw was in Ulm bejaardenverpleegster. De man werkte in het vlees – niet de slacht maar de verkoop. In zijn vrije uren was hij kunstschilder, ergens tussen abstract en surrealisme in. Ze waren heel vriendelijk, ik voelde me schuldig over de terughoudendheid die mijn ‘volk’ ten aanzien van vreemdelingen aan de dag legt. Maar ik moest toch ook toegeven dat het de allereerste keer was dat ik met vluchtelingen een gesprek, die naam waardig, voerde. Het meisje bood mij een zelfgemaakt koekje aan uit haar lunchtrommel. Ik overwoog nog te vragen of ik een foto van het drietal mocht maken, maar durfde dat niet. Bij het afscheid gaf ik hun alle drie een hand – achteraf pas besefte ik dat dit misschien ten aanzien van moslimvrouwen niet kon. De beide vrouwen droegen geen hoofddoek. Ik stapte uit in Brussel-Centraal, in de overtuiging dat de drie nog een eind verder moesten. Maar op het perron zag ik dat ze ook waren uitgestapt, en niet gering was mijn verbazing toen ik zag hoe de man met zijn hoedje, die zo vriendelijk was geweest op de trein, nu een eind achter zijn vrouw en nichtje aanliep, alsof hij zich voor hen schaamde. Hij had ook, al lachend, iets gezegd over dat het toch jammer was dat hij hier, in ons ‘koude’ Noorden, genoegen moest nemen met ‘slechts één’ vrouw. Al lachend zet de zot zijn waarheid. *