zondag 19 april 2020

LVO 161



Te midden van de zetels stond een lage salontafel die, met zijn zwaar gedraaide poten, duidelijk deel uitmaakte van dezelfde set. Daarop, op aluminium onderleggertjes: de glazen wanneer mijn ouders bezoek ontvingen en ook, wat ik dan belangrijker vond, de schaaltjes met chips en borrelnootjes. Daar mocht ik altijd even van meeprofiteren, maar na korte tijd werd ik weggestuurd: bezoek is bezoek en daar horen kinderen zich niet mee te moeien. Vandaar dat ik me drukte en geen woord zei. Behalve wanneer mij uitdrukkelijk een vraag werd gesteld.

Niet dat er veel bezoek werd ontvangen. De kaartende buren op zaterdagavond waren de frequentste gasten. Daarnaast herinner ik mij Grietje, Germain Vanryssel en zijn vrouw, en de kanunnik. Dat zal het zo ongeveer geweest zijn. Massale bijeenkomsten of partijtjes waren er al helemaal niet. Aangezien er nauwelijks familie over de vloer kwam, leidden mijn ouders dus een vrij solitair bestaan.

Maar als kind merk je daar niets van: het is gewoon.

Germain Vanryssel werkte in het nu al geruime tijd verdwenen hoofdkantoor van de Bank Brussel Lambert op de Markt in Brugge. Hij zal mijn ouders allicht wel een paar keer met financieel advies hebben bijgestaan. Ik vermoed dat mijn ouders 'mijnheer en madame' Vanryssel hadden leren kennen ten tijde van de Prins Alexanderstraat aangezien het gezin Vanryssel in de parallelle Koning Boudewijnstraat woonde. Mijnheer en madame Vanryssel kwamen af en toe op bezoek. Ik zie hun grijze Dauphine nog staan, een toen al ouderwets Renaultmodel waarvan het voornaamste kenmerk, in mijn herinnering althans, bestond uit de verticale koelspleet net voor de achterwielen. De vier kinderen Vanryssel kwamen nooit mee. De op een na jongste was de enige dochter. Zij had mijn leeftijd, of misschien was ze een jaartje jonger – dat weet ik niet meer. Een tijd lang is ze samen met haar en mijn moeder, die mij meenam, op maandagavond gaan zwemmen in Varsenare. De oudste zoon zie ik nu nog regelmatig op dezelfde trein stappen als deze die ik gebruik om naar mijn werk in Brussel te forenzen: immer keurig in het maatpak, gepoetste kwaliteitsschoenen, keurig geschoren en gekamd, waardig. In mijn verbeelding werkt hij op een hoofdkantoor van een bank, misschien wel de bank waarin de maatschappij waaraan zijn vader indertijd de beste jaren van zijn leven heeft gegeven al geruime tijd is opgegaan.

Germain Vanryssel is later, maar toch ook weer niet zo heel veel later en dus voor hem nog al bij al vrij vroeg, op een verschrikkelijke manier aan zijn einde gekomen. Zijn hersenen werden van binnenuit uitgevreten door een of ander kwaadaardig micromonster, hij werd dement en bovendien zeer agressief. Het contrast met de zachtaardigheid die hij altijd aan de dag had gelegd was groot en voor zijn vrouw, Annie, die hem tot het einde heeft verzorgd, moet het een vreselijke helletocht zijn geweest, een onverdiende straf, zeker omdat zij nooit iets fout had gedaan – althans dat kan ik mij niet voorstellen want ook zij was altijd zacht en vriendelijk.



(wordt vervolgd) 
lees vanaf hier deel 1
lees hier vanaf het begin van deel 2