In mijn droom spelen T. en G., vijf en drie jaar oud,
buiten. T. verstopt zich achter een gammel muurtje met los gestapelde
getailleerde natuurstenen. G. zoekt hem en wanneer hij zich onder het muurtje
bevindt, dat op een helling is gebouwd, stoot T. er onwillekeurig tegenaan. De
stenen vallen over G. heen. Hij komt er ongeschonden onderuit. * Coïncidenties;
waar werkelijkheid en literatuur samenvallen: terwijl Rolf, gezeten op zijn
grasmachine, zijn domein trimt en achter een van de hagen verdwijnt, waardoor
het geluid van de dieselmotor bijna uitdooft, lees ik in Zehs Ons soort
mensen: ‘Het geronk van de zitmaaier werd zachter, maar was nog steeds
duidelijk te horen.’ (244) * De nationale van Luzy naar Autun. Zacht
glooiend, bochten waarin je nauwelijks snelheid moet minderen en dus de voorgeschreven
tachtig of negentig per uur kunt aanhouden; het zonovergoten groene landschap
met boerderijen en kastelen in natuursteen, hagen en boszomen, witte
Charolleskoeien in de weiden… Wat een plezier om hier door te rijden, Café B
in de cd-player, met Wannes van de Velde, Koen de Cauter en Dirk Van
Esbroeck, twee ervan zijn al dood. (…) In Autun dwalen we rond op de markt, de
overdekte en de niet overdekte, met mooie groenten en vleeswaren uitgestald, en
met afschuwelijke confectiekledij. We kopen een mes omdat we denken die bij de
picknick nodig te zullen hebben, een T-shirt omdat ik vergat hemden in te
pakken, en een mooi stuk rood, met vet dooraderd vlees dat we, aldus de
beenhouwer, hooguit één minuut aan elke zijde mogen schroeien. In de kathedraal
zijn de restauratiewerkzaamheden nog altijd volop aan de gang, de schatkamer met
de mooie bas-reliëfs, onder andere de drie slapende figuren, is ook deze keer
gesloten. We keren terug langs dezelfde weg, dit keer met een cd met Franse
chansons, waarop ook Guesch – Etienne, Etienne! – Patti
van de partij is. (…) * Na 250 bladzijden begint mijn aandacht voor Ons
soort mensen te verslappen. Nog 400 te gaan… * (…) *