Opvallend onopvallend – zo blijkt in retrospectief – bezetten in
het ouderlijk huis de dingen hun plaats. En veel ervan hebben nog altijd iets
te zeggen: ‘Het waren eenvoudige kamers (…) maar ik hoefde er slechts één blik
in te werpen of ik wist dat elk van de ontelbare details een cruciaal moment
van mijn leven bevatte.’20 Als kind kies je de voorwerpen niet
waartussen je zult opgroeien. De ouders brengen die dingen samen in een min of
meer stabiele constellatie. Toen ik op mijn achttiende het ouderlijk huis
verliet, had ik nauwelijks een andere omgeving gekend – de herinneringen van
voor mijn vierde levensjaar, toen we verhuisden naar de Populierendreef, waren
te vaag om die uniformiteit te verstoren.
Eén keer heb ik een even lange periode in een en dezelfde woning
doorgebracht: in het huis dat ik in 1990 samen met Patricia kocht, drie jaar
nadat wij elkaar hadden ontmoet. De koop werd gesloten in, opnieuw achteraf
gezien, tamelijk onzekere financiële omstandigheden. (Maar 'achteraf gezien'
bestaat op het moment zelf niet, hoorde ik toevallig gisterenavond iemand in
een film21 zeggen.) In dat grote huis hebben we onze twee kinderen
opgevoed en bleven we samen tot ik in 2005 mijn gezin verliet. Mijn twee
kinderen, besef ik nu, hebben, op hun beurt, nooit een andere 'stabiele
constellatie' gekend – maar dan wel tot op een leeftijd dat zij al een stuk
ouder waren dan ik was toen ik in 1979 mijn ouderlijk huis verliet.
(Kijk, dit soort inzichten levert dit schrijven op, en ik zou er
niet op zijn uitgekomen indien ik niet, als een mijnwerker of een ontmijner, in
mijn verleden zou graven. In dit geval gaat het om het besef dat er tussen
mijzelf en mijn kinderen een parallel bestaat in de verhouding met de
ouderlijke woning – een vaststelling waarmee, in de mate hij veralgemeenbaar
is, elkeen zijn voordeel kan doen. En het betreft hier maar één voorbeeld van
aangetroffen inzichten die nu eens vruchtbare bodem vormen waarop kan worden
voortgebouwd, dan weer obstakels. Ik vermoed dat in een psychoanalytische
situatie iets dergelijks ook gebeurt – hoe de analyse van associatie naar
associatie stuitert, en hoe de effectiviteit ervan in grote mate met contingentie
gepaard gaat. Al zal de analist natuurlijk de onvermijdelijkheid en
noodwendigheid van dat proces benadrukken, al was het maar om erin zijn eigen
verdienste te kunnen onderstrepen – wat dan weer belangrijk is ter
rechtvaardiging van zijn prijzige ereloon.)
Vraag is nu in welke mate de herinnering aan het ouderlijk huis,
aan de voorwerpen daarin, aan de algemene sfeer
die er heerste, levendiger is gebleven, bepalender voor mijn huidige
identiteit, dan alle – min of meer stabiele – constellaties die nadien zijn
gevolgd. Heeft de tijd in alle gevallen een even intens sloopwerk aangericht?
Het antwoord op deze vraag is een van de elementen die inhoud geven aan het
begrip 'ouderlijk huis'. En in mijn geval kan ik zeggen: hoe kil en vreugdeloos
ook de sfeer was die heerste in het
gezin waarin ik op te groeien had, de stabiliteit
van de constellatie heeft er toch toe
bijgedragen dat mijn herinnering aan die vijftien jaren, die uitermate bepalend
waren voor wie ik geworden ben, alsnog in grote mate positief te noemen is. De geborgenheid
die mijn ouders mij niet vermochten te leveren, vond ik in de dingen die mij
omringden.
20 Gabriel García Márquez
herinnert zich een bezoek aan zijn ouderlijk huis in Leven om het te vertellen, 43.
21 Jan Ole Gerster, Oh Boy, 2013.
lees vanaf hier deel 1
lees hier vanaf het begin van deel 2