vrijdag 17 april 2020

LVO 159


Opvallend onopvallend – zo blijkt in retrospectief – bezetten in het ouderlijk huis de dingen hun plaats. En veel ervan hebben nog altijd iets te zeggen: ‘Het waren eenvoudige kamers (…) maar ik hoefde er slechts één blik in te werpen of ik wist dat elk van de ontelbare details een cruciaal moment van mijn leven bevatte.’20 Als kind kies je de voorwerpen niet waartussen je zult opgroeien. De ouders brengen die dingen samen in een min of meer stabiele constellatie. Toen ik op mijn achttiende het ouderlijk huis verliet, had ik nauwelijks een andere omgeving gekend – de herinneringen van voor mijn vierde levensjaar, toen we verhuisden naar de Populierendreef, waren te vaag om die uniformiteit te verstoren.

Eén keer heb ik een even lange periode in een en dezelfde woning doorgebracht: in het huis dat ik in 1990 samen met Patricia kocht, drie jaar nadat wij elkaar hadden ontmoet. De koop werd gesloten in, opnieuw achteraf gezien, tamelijk onzekere financiële omstandigheden. (Maar 'achteraf gezien' bestaat op het moment zelf niet, hoorde ik toevallig gisterenavond iemand in een film21 zeggen.) In dat grote huis hebben we onze twee kinderen opgevoed en bleven we samen tot ik in 2005 mijn gezin verliet. Mijn twee kinderen, besef ik nu, hebben, op hun beurt, nooit een andere 'stabiele constellatie' gekend – maar dan wel tot op een leeftijd dat zij al een stuk ouder waren dan ik was toen ik in 1979 mijn ouderlijk huis verliet.

(Kijk, dit soort inzichten levert dit schrijven op, en ik zou er niet op zijn uitgekomen indien ik niet, als een mijnwerker of een ontmijner, in mijn verleden zou graven. In dit geval gaat het om het besef dat er tussen mijzelf en mijn kinderen een parallel bestaat in de verhouding met de ouderlijke woning – een vaststelling waarmee, in de mate hij veralgemeenbaar is, elkeen zijn voordeel kan doen. En het betreft hier maar één voorbeeld van aangetroffen inzichten die nu eens vruchtbare bodem vormen waarop kan worden voortgebouwd, dan weer obstakels. Ik vermoed dat in een psychoanalytische situatie iets dergelijks ook gebeurt – hoe de analyse van associatie naar associatie stuitert, en hoe de effectiviteit ervan in grote mate met contingentie gepaard gaat. Al zal de analist natuurlijk de onvermijdelijkheid en noodwendigheid van dat proces benadrukken, al was het maar om erin zijn eigen verdienste te kunnen onderstrepen – wat dan weer belangrijk is ter rechtvaardiging van zijn prijzige ereloon.)

Vraag is nu in welke mate de herinnering aan het ouderlijk huis, aan de voorwerpen daarin, aan de algemene sfeer die er heerste, levendiger is gebleven, bepalender voor mijn huidige identiteit, dan alle – min of meer stabiele – constellaties die nadien zijn gevolgd. Heeft de tijd in alle gevallen een even intens sloopwerk aangericht? Het antwoord op deze vraag is een van de elementen die inhoud geven aan het begrip 'ouderlijk huis'. En in mijn geval kan ik zeggen: hoe kil en vreugdeloos ook de sfeer was die heerste in het gezin waarin ik op te groeien had, de stabiliteit van de constellatie heeft er toch toe bijgedragen dat mijn herinnering aan die vijftien jaren, die uitermate bepalend waren voor wie ik geworden ben, alsnog in grote mate positief te noemen is. De geborgenheid die mijn ouders mij niet vermochten te leveren, vond ik in de dingen die mij omringden.




20 Gabriel García Márquez herinnert zich een bezoek aan zijn ouderlijk huis in Leven om het te vertellen, 43.

21 Jan Ole Gerster, Oh Boy, 2013.


(wordt vervolgd) 
lees vanaf hier deel 1
lees hier vanaf het begin van deel 2