Maar hoe kan men, uitgaand van de praktijk, van gewone
mensen in vredesnaam verwachten dat ze er over allerlei zaken in het zo
gecompliceerde leven ‘uitgesproken meningen’ op nahouden – zoals naar Harry
Smith nogal boudweg beweert bij de dorpelingen het geval zou zijn? Dat soort
verwachtingen zijn bovendien niet alleen onrealistisch, ik betwijfel of ze wel
wenselijk zijn. Er is immers echt een grens aan wat gewone mensen kunnen leren
en bevatten, en het kan onmogelijk verstandig zijn om te eisen dat ieder van
hen zich met zijn ‘uitgesproken meningen’ mengt in de grote nationale debatten.
Kazuo Ishiguro, De
rest van de dag, 208
ǁ
(…) wie van de tv-kijkers zal bij ingewikkelde
vraagstukken als, laten we zeggen, de economie, de economische crisis, het
economisch herstel en de mogelijke maatregelen, waarover onophoudelijk wordt
gesproken in de uitzendingen, in staat zijn om de argumenten als zodanig te
beoordelen, dus los van de welsprekendheid, de arrogantie, de zelfverzekerdheid
die degene die ze uiteenzet uitstraalt? Vrijwel niemand, vrees ik, of helemaal
niemand. Ik in elk geval niet. Ik ben het klassieke voorbeeld van iemand die er
níéts van begrijpt en uiteindelijk alleen maar oordeelt uit sympathie,
antipathie of vooringenomenheid – de ware pijlers van mijn moreel besef.
Edoardo Albinati, De
katholieke school, 1342