woensdag 19 februari 2020

LVO 109


Hier begint hoofdstuk 2 'De rode driewieler' van deel 2 'Populierendreef 29'.


Ik herinner mij. Ik meen mij te herinneren. Ik weet het niet meer precies, maar... Mijn geheugen speelt mij parten... Het valt in stukken uiteen… Het is een voortdurend veranderend, bewegend iets... Het is een stroom... Van bewustzijn, van onderbewustzijn... Het is iets wat onduidelijkheid creëert met betrekking tot wat ooit werkelijkheid was enerzijds en wat dienaangaande wordt ingebeeld en verbeeld en herinnerd anderzijds. Het neemt de gedaante van anekdotes aan... Van verhalen eventueel… Om ze te doen kloppen en rode draden te spinnen en te spannen, worden herinneringen bijgekleurd, aangevuld, vervalst. Het geheugen aarzelt, het voelt zichzelf verglijden. Je kunt er dingen uit ophalen, maar je weet niet of ze nog in hun oorspronkelijke toestand verkeren. Het zijn opgezwollen kadavers, al in staat van ontbinding... Het zijn restanten van iets wat ooit volledig was. Of niet? Misschien is alles ingebeeld? Misschien is er nooit een volledigheid geweest? En alles wat is verdwenen – hebben we daar weet van? Weten we wat wég is? En als het weg is: waar is het naartoe?

Ik ben vier jaar. Neen, ik ben bijna vier jaar. Dit moet de zomer zijn van 1965. Ik sta bij een vrachtwagen. De vrachtwagen is achteraan opengemaakt. We staan bij het huis waar we voortaan zullen wonen. Ik sta daar, met een rood driewielertje naast me. Ik huil.

Dat is wat ik mij herinner. Of méén mij te herinneren. Het is een herinneringsbeeld. Ik noem het zelfs mijn vérste herinnering. Mijn eerste herinnering zou dus een verdriet betreffen. Wat zegt dat over mij?

Maar het beeld klopt niet, het kan niet kloppen.

In werkelijkheid heb ik iets wat zich min of meer in de werkelijkheid heeft voorgedaan in een onvolkomen beeld vertaald. Het verhaal heeft enige tijd gecirculeerd in het gezin waarin ik ben opgegroeid. Nu ja, gecirculeerd – het zal een paar keer zijn verteld. Hoeveel keer? Misschien drie keer. Of vier. Niet vaak in elk geval. Dat verhaal heeft indruk op mij gemaakt. Dat kon het omdat het in mij een voedingsbodem vond, omdat het als een puzzelstuk in mij paste. Het is uitgegroeid tot een van mijn private, identiteitsvormende mythes.

Het verhaal is eenvoudig en zeer kort. Zo kort dat ik het in één zin kan samenvatten. Die ene zin gaat als volgt: ‘Bij de verhuizing naar de Populierendreef ging zijn driewieler verloren en hij was daar bijzonder verdrietig om.’

Maar hoe kan het dan dat ik in dat beeld van mezelf bij die open vrachtwagen sta te huilen om het verlies van een geliefkoosd stuk speelgoed, terwijl mijn driewieler naast mij staat?

Het verhaal klopt dus niet. Of als het klopt, dan alleen op de manier waarop dromen kunnen kloppen. In dromen kunnen dingen of mensen of dieren er tegelijkertijd zijn en niet zijn. In zo'n droom treur je dan om de dood van een persoon die levend en wel naast je staat – en toch is hij dood! Mijn verste herinnering is een beeld van mezelf met iets naast mij waarvan ik het verlies betreur. Ik herinner me mijzelf, denkende dat ik iets kwijt ben maar ik ben het niet kwijt.

‘We herinneren ons vaak dingen die nooit gebeurd zijn.’6

Wat overigens ook niet klopt, is dat het mijn verste herinnering was. Ik herinner mij namelijk nog iets wat zich vóór dat driewielerverdriet moet hebben afgespeeld – en toch heb ik altijd wanneer ik mijn 'verste herinnering' probeerde op te diepen aan die vertekende driewielerscène gedacht, bij die geopende laadbak van de vrachtwagen die werd ingezet bij onze verhuizing naar de Populierendreef.

6 Siri Hustvedt, Herinneringen aan de toekomst, 395




(wordt vervolgd) 
lees vanaf hier deel 1 
lees hier vanaf het begin van deel 2