Wat is
nu mijn verste herinnering: de speelgoedtrein op de kast, de bal die door mijn
broer door een ruit was geshot, of die knikkerschans? Ik denk nu: dat laatste,
maar het feit dat een foto en een tekening naar die foto die herinnering
aanzienlijk hebben verlevendigd, doet me twijfelen. Toch houd ik het bij dat
beeld van een gelukkige driejarige die de ene knikker tegen de andere uitspeelt
in een wedstrijd: om het eerst beneden.
Foto’s,
ik zal ze nu niet bekijken – ik zou overigens niet weten waar ik ze moet
vinden, verspreid als ze zijn in de bezittingen van de leden van ons
uiteengespatte gezin. Ik wil ze niet zien omdat ze misschien te nadrukkelijk
mijn herinneringsbeelden zouden vervormen en vervalsen. Ik wil mijn
herinneringen hier opschrijven zonder op andere hulpmiddelen te vertrouwen dan
mijn geheugen, hoe mank dat ook al moge zijn. Ik vertrouw liever op mijn
geheugen en neem de hiaten en lacunes erin voor lief omdat, zoals in een
analyse, precies die hiaten en lacunes betekenisvol zijn.
Van de
Prins Alexanderstraat kan ik me nog één andere, door mij ooit geziene maar nu
voorgoed uit het oog verdwenen foto voor de geest halen: ik sta met mijn broer
en mijn zus naast voor het lage muurtje dat het voortuintje van het voetpad
scheidt. Mijn broer grimast schutterig, zoals op bijna alle andere foto’s van hem
die ik mij nu nog voor de geest kan halen. Mijn zus lijkt zelfverzekerder. Ik,
uiteraard veel kleiner van gestalte nog, sta daar, in mijn korte gebreide pofbroekje, wat in mijn knuist te lachen. Ik denk, maar dat weet ik niet meer zeker,
dat ik op die foto een andere richting opkijk en zo ‘het vogeltje’ waar ik naar
diende te kijken – ergens in de lens van het toestel dat mijn vader (hij was
altijd de fotograaf) hanteerde – niet zag wegvliegen. Die aandrang om een
andere richting uit te kijken heb ik nog altijd wanneer iemand een foto van mij
wil maken – wat, ik noteer het hier, niet zo vaak gebeurt.
lees vanaf hier deel 1
lees hier vanaf het begin van deel 2