Linguïstisch scepticisme
In het essay ‘After the book?’, opgenomen in de bundel On Difficulty and Other Essays (1978) ,
vat Steiner de redenen samen waarom hij de toekomst van de literatuur in het
bijzonder en van de taal in het algemeen somber inziet. De oorsprong van de
twijfel omtrent de vermogens van de taal is volgens hem viervoudig.
a. Binnen de literatuur zelf is er in de laatste eeuw een
stroming geweest die de ontoereikendheid van het referentievermogen van de taal
expliciteerde. Het gaat meer
bepaald om ‘the period from Rimbaud and Mallarmé to Dada and Surrealism’. Die
ontoereikendheid was een nieuwe factor, aangebracht door een gewijzigde
culturele context. In ‘The
Retreat from the Word’ (in Language and
Silence (1967)) verklaart Steiner zich nader: ‘The crisis of poetic means (…)
arose from awareness of the gap between the new sense of psychological reality
and the old modes of rhetorical and poetical statement.’ (LS 48) In datzelfde essay argumenteert
Steiner dat dezelfde evolutie zich binnen andere domeinen van de
betekenisoverdracht heeft voorgedaan, zoals in de muziek en in de
schilderkunst.)
De explicitatie van de ontoereikendheid van het
referentievermogen van de taal heft die ontoereikendheid overigens nog verder
doen toenemen.
(b) Een tweede bron
van twijfel aangaande het referentievermogen van de taal is te vinden
binnen de filosofie. De formele logica, het logisch positivisme en vooral de
eerste Wittgenstein hebben heel wat van de vanzelfsprekendheid waarmee de taal
functioneerde in één haal weggeveegd. Met de Tractatus wordt de
actieradius van de taal drastisch ingeperkt: ‘The confidence in the medium
which animates earlier philosophical monuments – those of Kant, of Hegel, of
Schopenhauer, of Bergson – is simply no longer available.’ (OD 195)
(c) Ook de snelle ontwikkeling van de exacte
wetenschappen heeft het bewustzijn aangescherpt dat niet alles in taal te vatten
is. Een steeds groter aandeel van de realiteit wordt tegenwoordig benaderd vanuit
de ‘non verbal semantic systems of mathematics’ (OD 195). Pogingen om de totale
werkelijkheid in woorden te vatten, zoals de Summa van Thomas van Aquino, de Divina
Commedia van Dante, of Ulysses van
Joyce – volgens Steiner ‘probably the last coherent attempt at a summa mundi’ (LS 105) – zijn nu niet langer mogelijk. Samen met de homo universalis heeft de lingua universalis meer en meer de
plaats moeten ruimen voor de mathesis
universalis. De exacte wetenschap eist steeds meer gebieden van de
werkelijkheid voor zich op. De breuk tussen de verbale taal en de non-verbale
semantische systemen van de exacte wetenschap wordt zo groot, de ‘cult of the
positive’ (LS 37) zo ingrijpend, dat
het meer en meer lijkt alsof ‘reality now begins outside verbal language’ (LS
37). ‘The retreat from the word’ begint zich zelfs te laten gevoelen in bij
uitstek verbale disciplines als historiografie, economie, sociologie en
filosofie.
(d) De
vierde bron van ‘linguistic scepticism’ (OD
195) – en het is het eerste aspect ervan dat ons interesseert – is: ‘…the
cheapening, the dehumanization, the muddling of words through the mass media
and through the lies of barbarism in modern politics’ (OD 196)
Taal,
met andere woorden, kan versleten
worden: ‘…in which word and genre seemed tarnished, flattened to the touch,
like coin too long in circulation’ (LS 70-71).
Iets kan slechts een maximum aan betekenis dragen indien
het zich kan profileren tegen de nodige stilte. Indien echter álles met
betekenis beladen wordt, dan belanden we onvermijdelijk in een chaotische ruis.
Steiner komt op verschillende plaatsen en vanuit
verschillende gezichtspunten op dit onderwerp terug.