zondag 9 februari 2020

Steiners pleidooi voor stilte 6


aflevering 5

In After Babel onderzoekt Steiner nader de polariteit privaat-publiek. De vraagstelling luidt: ‘In what ways can language, which is by definition a shared code of exchange, be regarded as private?’ (AB 161). Naar onze terminologie vertaald, luidt het probleem als volgt: wat is het aandeel van de unieke, persoonlijke betekenisstichting in de overdracht van informatie, in verhouding met het gedeelde, uitwendige korps van voorradige betekenissen?

Dit gedeelde korps heeft, in vergelijking met het impliciete persoonlijke jargon, reeds heel wat van zijn glans en draagkracht verloren: door veelvuldig gebruik, en derhalve door overmatige blootstelling aan contaminatie. (Immers: de communicatie is het strijdperk bij uitstek waar het conflict tussen de verschillende persoonlijke betekenisachtergronden wordt uitgevochten.) Waar het private aandeel, vanwege het uitleven van de verbeeldingskracht op het ongezegde, betekenisstichtend is, daar lijkt het publieke aandeel van de taal veeleer vervlakkend te werken. Waar de sociale component van het spreken eerder verwijst naar een rigide semantiek en gebonden is aan een eenduidig waarheidscriterium, wil het hoe dan ook kunnen functioneren, daar lijkt de private component, vanuit de contingente context van associaties, eerder verbonden te zijn met een veel minder strikte zinsbeleving.

Terug Steiner. Hij vat de criteria die Wittgenstein aanbrengt om van private language te kunnen spreken, als volgt samen: ‘…that it should be used by exactly one person, that is should be intelligible to him alone, and that it can refer to inner mental events.’ (AB 163) Volgens Steiner wordt de factor privacy in de hele discussie die hierrond ontstaan is dan ook gebruikt in ‘a formalized, sharply restrictive sense’ (AB 170). ‘There are other, more immediately significant ways in which an impulse towards privacy of intent and reference is one of the vital, problematic realities in human communication.’ (AB 170) De belangrijkste impuls is de associatieve context. ‘No two human beings share an identical associative context.’ (AB 170) Dit privé-aspect kan zich eventueel uitstrekken over bredere sociale eenheden dan het individu. Zo heeft elk gezin, elk beroep, elke natie wel een eigen jargon, dat, zelfs indien het goed vertaalbaar zou zijn, toch altijd qua betekenis min of meer hermetisch blijft voor de buitenstaander.

Communicatie werkt steeds ‘ten koste’ van die private component. ‘When we speak to others we speak “at the surface” of ourselves.’ (AB 172) Een perfecte overdracht van betekenis is nooit haalbaar. Maar precies dát is wellicht essentieel voor het ego. De eigen associatieve context biedt, vanwege zijn onvolledige explicitatie, een afscherming waarachter het ego zich kan onderscheiden van andere identiteiten, die hem in het gebied van de uitwendige spraak van alle kanten bedreigen. ‘A purely public, common speech…’ – dus zonder die private associatieve context – ‘…would be severely impair our sense of self.’ (AB 173)

Het zijn vooral de taboes die een belangrijke rol spelen in de vorming van die private associatieve context. Wat (wegens een sociale conventie) niet uitgesproken mag worden, zal rond zich de verbeelding doen werken en een betekenisstroom op gang brengen. Zo was ‘the semantics of sex’ (AB 174) een goed voorbeeld van hoe een tegen de sociale banaliteit goed afgeschermde ‘privétaal’ borg stond voor een intense beleving van de seksualiteit. Tegenwoordig is ook dit vroegere taboe reeds lang ‘gepubliceerd’; door buitensporige publieke uitingen werd het in zijn oorspronkelijke creatieve energie en positieve uitwerking op de zinstichtende verbeelding aangetast.

Maar het gaat, zoals het niet alleen om ‘the crisis of the novel’ ging, ook hier niet enkel om wat men ‘de crisis van de seksualiteit’ zou kunnen noemen. ‘The issue is larger. A diffuse rationalism, the levelling impress of the mass media, the increasing monochrome of the technological milieu, are crowding on the private components of speech. Under stress of radio and television, it may be that even our dreams will be standardized and made synchronic with those of our neighbors. Religion, magic, regionalism, the relative isolation of communities and individuals, verbal taboos were the natural sources and custodians of the numinous aspects of language. Each of this agencies is now decaying.’ (AB 174-175)

De voor elke communicatie essentiële onduidelijkheid is natuurlijk in strijd met de rationaliseringstendens, die eenduidigheid eist. Getuige van die eis is het feit dat men, sinds de opkomst van de exacte wetenschappen, op zoek is gegaan naar ‘unambiguous and universal codes of communication’ (AB 198). In de ontwikkeling van interlingua is men vanuit de Ars magna van Lullus, de Arte Combinatoria van Leibniz, het Esperanto van Zamenhof en de logische systemen van de analytische wijsbegeerte, aanbeland bij de recente ontwikkeling van rigide computertalen, zoals Basic, Fortran en Pascal.

Het enige wat men hiermee heeft bereikt, is een puur pragmatische, dode taal, die los blijft staan van de levende realiteit van de private betekenisstichting. ‘The consequence may be a kind of depth which is isolated from the contamination of real context.’ (AB 203; eigen onderstreping)

Het levende van de taal, met andere woorden, ligt in de contamineerbaarheid van de aangewende betekenissen. De niet-haalbaarheid van een perfecte betekenisoverdracht is dus niet alleen voor het ego essentieel, maar ook voor de overdracht van betekenis, voor de communicatie als zodanig. Met een eenduidige logische taal bereikt men die perfecte overdracht van betekenis, maar schakelt men tegelijkertijd elke behoefte tot communicatie uit.

Natuurlijk moet er altijd wel een minimum aan gemeenschappelijkheid en conventionaliteit bestaan, anders zou communicatie totaal onmogelijk worden. Het komt er evenwel op aan die communicatie interessant te houden, door datgene wat aan de private sfeer is voorbehouden af te schermen.
Samenvattend:

(a) Betekenis kan slechts bestaan wanneer zowel de inwendige als de uitwendige component van de taal aanwezig is.
(b) Betekenis vermindert, of verdwijnt, wanneer de inwendige component volledig wordt geëxterioriseerd.
Met andere woorden: (c) Betekenis bestaat dus enkel wanneer er ook een afgeschermde inwendige component is, en dus bij de gratie van onduidelijkheid en ambiguïteit.

Vandaar de stelling: ‘L’intraducibilità is the life of speech.’ (AB 244)

De onvertaalbaarheid, en dus de incommensurabiliteit van de achterliggende associatieve contexten is, als mogelijkheidsvoorwaarde voor contaminatie, essentieel voor de betekenisconstitutie. De verstoring van een betekenisconstructie – en dat is wat gebeurt in de steeds onvolledige betekenisoverdracht – doet de betekenis niet teniet, maar – in tegenstelling tot wat men, geneigd als men is alles in rationaliteit te willen vatten, zou denken – intensifieert de betekenis. Meer nog: zonder die verstoring is er geen echte betekenis mogelijk. (Let wel: ‘betekenis’ wordt hier niet in de dorre tautologische zin gebruikt waarin X X is, maar in de zin van: wat interessant is, wat zinvol is, wat naar meer verwijst dan naar zichzelf.)




(wordt vervolgd)
Lees hier vanaf het begin.