Tekstuele moeilijkheid
Een van die plaatsen is het essay ‘On difficulty’, waarin
Steiner vier soorten tekstuele moeilijkheid onderscheidt. Dit is een poging om
de kloof tussen de traditie en de huidige (aangetaste) receptiviteit te
analyseren.
De eerste en eenvoudigste moeilijkheid is de contingente moeilijkheid. Hier biedt het
woordenboek of een of ander naslagwerk een snelle en efficiënte oplossing.
De modale moeilijkheid
doet zich voor wanneer, na de uitschakeling van alle contingente moeilijkheden,
de tekst zijn ‘diepere betekenis’ toch niet zomaar wil prijsgeven.
Ook de tactische moeilijkheid
is niet onoverkomelijk. Deze moeilijkheid wordt bewust door de schrijver
ingeroepen omwille van bijvoorbeeld politieke omstandigheden. Kennis van die
omstandigheden biedt meteen de sleutel om de tactische moeilijkheid uit te
schakelen.
Een vierde soort moeilijkheid is ingrijpender. Bij de
eerste drie was er nog ‘a contract of ultimate or preponderant intelligibility
between poet and reader, between tekst and meaning’ (OD 40). Bij de ontologische moeilijkheid
echter is dit contract geheel of op zijn minst gedeeltelijk verbroken. De
ontologische moeilijkheid van een tekst voert ons naar een niveau dat dieper
ligt dat de eigenlijke tekst. ‘Ontological
difficulties confront us with blank questions about the nature of human speech,
about the status of significance…’ (OD
49)
De etiologie van deze ontologische moeilijkheid komt
grosso modo overeen met de hierboven gegeven oorzaken van twijfel omtrent het
referentievermogen van de taal.
Een eerste oorzaak
is: ‘the poet’s isolation in a prosaic society’ (OD 42), wat natuurlijk overeenstemt met de positivistische
ontluistering.
Een tweede oorzaak is: ‘…an almost
subconscious insurgence against the mountainous authority of the classical
past’ (OD 42). Dit punt heeft
Steiner op verschillende plaatsen uitvoerig geanalyseerd. De teloorgang van de
autoriteit van de traditie hangt volgens hem in hoge mate samen met een sociale
en materiële ontwikkeling. Vroeger was lezen een elitaire en burgerlijke
aangelegenheid. Nu is de leescultuur doorgedrongen tot in alle lagen, maar – en
dat is het probleem – ten koste van heel wat kwaliteit! Het verdwijnen van een
aantal materiële omstandigheden is een niet te veronachtzamen gegeven. Het
stille ‘met een boekje in een hoekje’ van Thomas a Kempis is vandaag quasi
onmogelijk geworden, te midden van het rumoer van beslommeringen allerhand, van
verscheidene andere informatiemedia en van – niet te onderschatten – het steeds
grotere aandeel van fysiek gerucht in onze cultuur, variërend van de machinaal
industriële dreun tot de beat van de muziek die meer en meer onder de vorm van
platencollecties en stereoketens de studiekamers binnendringt.
‘(…) the
classic act of reading (…) is the focus of a number of implicit power relations
between the educated and the menial, between the leisured and the exhausted,
between space and crowding, between silence and noise, between the sexes and
the generations (…). These power relations and value-assumptions have been
drastically eroded. (…) (OD 188-190)
(…)
Het is precies deze in hoofdzaak economisch-materiële ontwikkeling
(…), die, (…) door een gemakkelijke bereikbaarheid, door een voorverpakking en
voor-selectering, door een te veel en een te luid – ervoor zorgt dat de traditie niet meer op een behoorlijke
wijze wordt doorgegeven. ‘We
have to start by recognizing that there is no guaranteed congruence between the
continued agency of classic or ‘difficult’ texts – such as have constituted our
articulate culture and share code of designation – and the pursuit of
egalitarian or economically and socially redistributive ideals. It is not only
that there is no guarantee of such congruence: the fact is that there is no
eminent likelihood. The relations of the ‘cultural’ and of the ‘democratic’, of
the ‘classic’ and of the ‘socially just’ are, at best, uneasy.’ (OD 14) Samen met de materiële context
van het klassieke verleden vervaagt dus ook de autoriteit ervan.
Nu neemt Steiner aan dat onze literatuur – en dus meteen
ons innerlijke aanvoelen en eigenlijk de hele cultuur – een voortdurende
transcriptie is van een bestaande canon van motieven en thema’s, die reeds in
de Grieks-joodse antieke beschaving werd vastgelegd. ‘The themes of which so much of our philosophy,
art, literature are a sequence of variations, the gestures through which we
articulate fundamental meanings and values are, if we consider them strictly,
quite restricted. (…) Civilization (…) is transcription. (After Babel (AB), 462-463)
Wanneer men dus een teloorgang van de traditie kan vaststellen,
moet men tegelijkertijd ook inzien welk een weerslag dat moet hebben op het
peil van de huidige literaire productie, en dit laatste in de meest brede zin.
De traditionele waarde, waarop onze westerse cultuur is gegrondvest, worden niet
meer, of hooguit ten zeerste vervormd, verder doorgegeven. In populaire
heruitgaven van klassieke teksten staan tegenwoordig meer verklarende voetnoten
afgedrukt dan eigenlijke tekst.
Wat erger is, is dat datgene wat vroeger door middel van
de stilte werd weergegeven (het religieuze, mystieke, metafysische of erotisch
onuitspreekbare), nu ook wordt prijsgegeven aan een ziekelijke collectieve
praatzucht. Wat vroeger slechts betekenis kon hebben in de intieme beslotenheid
van een strikt persoonlijke sfeer, wordt nu overgeleverd aan de proliferatie
van het woord. Daardoor komt het op gelijke voet te staan met om het even welke
andere informatie, zodat het zijn geprivilegieerde betekenis verliest.
Dit is meteen de derde
oorzaak voor de ontologische moeilijkheid van teksten – en tevens het
probleem dat ons hier bezighoudt: ‘The rapid proliferation of popular media of
communication’ (OD 42); ‘Too much has
been printed; too much made glossily available.’ (OD 202);
‘At rough estimate, some ten novels are published each day in Europe and the
United States.’ (LS 104)
Vergelijk dit met wat Milan Kundera schrijft in Het boek van de lach en de vergetelheid (105): ‘Ik heb uitgerekend dat
er in de wereld iedere seconde twee à drie nieuwe fictionele karakters ten doop
worden gehouden.’
Het gaat niet alleen om een ‘crisis of the novel’ (LS 104), die veroorzaakt wordt door een
literaire overproductie en door een concurrentie met ‘media of dramatic far
more “authentic”, far easier to assimilate into our increasingly lazy, inert
sensibilities’ (LS 105). Dit
literaire probleem is slechts een deelaspect vaan een veel omvattender
algemeen-cultureel fenomeen. ‘I
am not saying that writers should stop writing. (…) I am asking whether they
are not writing too much, whether the deluge of print in which we seek our
deafened way is not itself a subversion of meaning. “A civilization of words is
a civilization distraught.”’ (LS 75;
Steiner citeert Ionesco.)
Lees hier
vanaf het begin.