woensdag 5 februari 2020

Steiners pleidooi voor stilte 2


Tekstuele moeilijkheid



Een van die plaatsen is het essay ‘On difficulty’, waarin Steiner vier soorten tekstuele moeilijkheid onderscheidt. Dit is een poging om de kloof tussen de traditie en de huidige (aangetaste) receptiviteit te analyseren.

De eerste en eenvoudigste moeilijkheid is de contingente moeilijkheid. Hier biedt het woordenboek of een of ander naslagwerk een snelle en efficiënte oplossing.

De modale moeilijkheid doet zich voor wanneer, na de uitschakeling van alle contingente moeilijkheden, de tekst zijn ‘diepere betekenis’ toch niet zomaar wil prijsgeven.

Ook de tactische moeilijkheid is niet onoverkomelijk. Deze moeilijkheid wordt bewust door de schrijver ingeroepen omwille van bijvoorbeeld politieke omstandigheden. Kennis van die omstandigheden biedt meteen de sleutel om de tactische moeilijkheid uit te schakelen.

Een vierde soort moeilijkheid is ingrijpender. Bij de eerste drie was er nog ‘a contract of ultimate or preponderant intelligibility between poet and reader, between tekst and meaning’ (OD 40). Bij de ontologische moeilijkheid echter is dit contract geheel of op zijn minst gedeeltelijk verbroken. De ontologische moeilijkheid van een tekst voert ons naar een niveau dat dieper ligt dat de eigenlijke tekst. ‘Ontological difficulties confront us with blank questions about the nature of human speech, about the status of significance…’ (OD 49)

De etiologie van deze ontologische moeilijkheid komt grosso modo overeen met de hierboven gegeven oorzaken van twijfel omtrent het referentievermogen van de taal.

Een eerste oorzaak is: ‘the poet’s isolation in a prosaic society’ (OD 42), wat natuurlijk overeenstemt met de positivistische ontluistering.

Een tweede oorzaak is: ‘…an almost subconscious insurgence against the mountainous authority of the classical past’ (OD 42). Dit punt heeft Steiner op verschillende plaatsen uitvoerig geanalyseerd. De teloorgang van de autoriteit van de traditie hangt volgens hem in hoge mate samen met een sociale en materiële ontwikkeling. Vroeger was lezen een elitaire en burgerlijke aangelegenheid. Nu is de leescultuur doorgedrongen tot in alle lagen, maar – en dat is het probleem – ten koste van heel wat kwaliteit! Het verdwijnen van een aantal materiële omstandigheden is een niet te veronachtzamen gegeven. Het stille ‘met een boekje in een hoekje’ van Thomas a Kempis is vandaag quasi onmogelijk geworden, te midden van het rumoer van beslommeringen allerhand, van verscheidene andere informatiemedia en van – niet te onderschatten – het steeds grotere aandeel van fysiek gerucht in onze cultuur, variërend van de machinaal industriële dreun tot de beat van de muziek die meer en meer onder de vorm van platencollecties en stereoketens de studiekamers binnendringt.

‘(…) the classic act of reading (…) is the focus of a number of implicit power relations between the educated and the menial, between the leisured and the exhausted, between space and crowding, between silence and noise, between the sexes and the generations (…). These power relations and value-assumptions have been drastically eroded. (…) (OD 188-190)

(…)

Het is precies deze in hoofdzaak economisch-materiële ontwikkeling (…), die, (…) door een gemakkelijke bereikbaarheid, door een voorverpakking en voor-selectering, door een te veel en een te luid – ervoor zorgt dat de traditie niet meer op een behoorlijke wijze wordt doorgegeven. ‘We have to start by recognizing that there is no guaranteed congruence between the continued agency of classic or ‘difficult’ texts – such as have constituted our articulate culture and share code of designation – and the pursuit of egalitarian or economically and socially redistributive ideals. It is not only that there is no guarantee of such congruence: the fact is that there is no eminent likelihood. The relations of the ‘cultural’ and of the ‘democratic’, of the ‘classic’ and of the ‘socially just’ are, at best, uneasy.’ (OD 14) Samen met de materiële context van het klassieke verleden vervaagt dus ook de autoriteit ervan.

Nu neemt Steiner aan dat onze literatuur – en dus meteen ons innerlijke aanvoelen en eigenlijk de hele cultuur – een voortdurende transcriptie is van een bestaande canon van motieven en thema’s, die reeds in de Grieks-joodse antieke beschaving werd vastgelegd. ‘The themes of which so much of our philosophy, art, literature are a sequence of variations, the gestures through which we articulate fundamental meanings and values are, if we consider them strictly, quite restricted. (…) Civilization (…) is transcription. (After Babel (AB), 462-463)

Wanneer men dus een teloorgang van de traditie kan vaststellen, moet men tegelijkertijd ook inzien welk een weerslag dat moet hebben op het peil van de huidige literaire productie, en dit laatste in de meest brede zin. De traditionele waarde, waarop onze westerse cultuur is gegrondvest, worden niet meer, of hooguit ten zeerste vervormd, verder doorgegeven. In populaire heruitgaven van klassieke teksten staan tegenwoordig meer verklarende voetnoten afgedrukt dan eigenlijke tekst.

Wat erger is, is dat datgene wat vroeger door middel van de stilte werd weergegeven (het religieuze, mystieke, metafysische of erotisch onuitspreekbare), nu ook wordt prijsgegeven aan een ziekelijke collectieve praatzucht. Wat vroeger slechts betekenis kon hebben in de intieme beslotenheid van een strikt persoonlijke sfeer, wordt nu overgeleverd aan de proliferatie van het woord. Daardoor komt het op gelijke voet te staan met om het even welke andere informatie, zodat het zijn geprivilegieerde betekenis verliest.

Dit is meteen de derde oorzaak voor de ontologische moeilijkheid van teksten – en tevens het probleem dat ons hier bezighoudt: ‘The rapid proliferation of popular media of communication’ (OD 42); ‘Too much has been printed; too much made glossily available.’ (OD 202); ‘At rough estimate, some ten novels are published each day in Europe and the United States.’ (LS 104) Vergelijk dit met wat Milan Kundera schrijft in Het boek van de lach en de vergetelheid (105): ‘Ik heb uitgerekend dat er in de wereld iedere seconde twee à drie nieuwe fictionele karakters ten doop worden gehouden.’

Het gaat niet alleen om een ‘crisis of the novel’ (LS 104), die veroorzaakt wordt door een literaire overproductie en door een concurrentie met ‘media of dramatic far more “authentic”, far easier to assimilate into our increasingly lazy, inert sensibilities’ (LS 105). Dit literaire probleem is slechts een deelaspect vaan een veel omvattender algemeen-cultureel fenomeen. ‘I am not saying that writers should stop writing. (…) I am asking whether they are not writing too much, whether the deluge of print in which we seek our deafened way is not itself a subversion of meaning. “A civilization of words is a civilization distraught.”’ (LS 75; Steiner citeert Ionesco.)



Lees hier vanaf het begin.