De herinnering aan mijzelf, staande voor die vrachtwagen waarvan
de laadklep was neergelaten en treurend om een in de verhuizing verloren gegane
driewieler, is niet mijn verste
herinnering. Dat kan niet want ik herinner mij ook nog dat ik samen met mijn
ouders dat nieuwe huis was gaan bekijken. Dat moet dus enige tijd – weken?
maanden? – voor die verhuizing zijn geweest.
Ik zeg nu wel dat ik daar samen met mijn ouders was, maar dat weet
ik ook al niet meer zeker. Ik weet niet of ze er allebei waren. Ik weet ook
niet of mijn moeder – zij was er in elk geval bij – behalve mij ook mijn broer
en zus had meegenomen. Nu goed, dat doet er niet toe. Wat mij wel nog altijd
helder voor de geest staat, is dat wij min of meer op het middaguur bij de
mensen die er toen nog woonden aanklopten aan een deur die rechtstreeks toegang
bood tot de woonkamer. Vreemd dat ik het mij herinner maar het gezin Van
Belleghem was net aan het eten. Wij vielen dus met de deur in huis, de
woonkamer in waar die onbekende mensen aan het eten waren, een beetje ongelegen
al bij al. Dat strookt overigens met het ongelegene en ongewenste van ons
bezoek: wij waren kandidaat-kopers en door ons zouden die mensen moeten
verhuizen. Allicht was dat voor hen niet zo prettig.
Van de rondleiding in het huis die zich dan moet hebben
voltrokken, is het enige wat mij is bijgebleven het vreemde behangselpapier in
de woonkamer: het vertoonde een zich voortdurend herhalend patroon van grote
bontgekleurde bloemen en vogels tegen een zwarte achtergrond. Dat vond ik
ongewoon: in het huis dat wij op dat ogenblik bewoonden waren de muren niet donker
maar bleek. Dat huis stond in de Prins Alexanderstraat, in dezelfde gemeente.
Het donkere behangselpapier van de Van Belleghems maakte indruk op mij; de
drukke en als het ware luidruchtige constellatie van het opgedrukte patroon oogde
tegelijk somber en frivool.
Mijn ouders beslisten dat ze het huis zouden kopen. De Van
Belleghems verhuisden naar een bungalow aan de Ryckeveldestraat, die parallel
liep met de Populierendreef. De vader was vrachtwagenchauffeur, soms stond zijn
trekker voor zijn huis geparkeerd. De kinderen hadden iets met de roeisport te
maken, zo staat me nu voor de geest zonder dat ik daar ook maar enige concrete
aanwijzing voor heb. Dat die mensen nog in het huis gewoond hadden waar ik de
volgende veertien jaar zou doorbrengen, bleef al die tijd de enige band tussen
hen en mij. Het is altijd vreemd, te beseffen dat er in het huis waarin je
woont ooit andere mensen hebben gewoond, zoals het ook vreemd is te beseffen
dat er misschien nog een huis is waar je zult gaan wonen en waaruit de mensen
die er nu nog wonen nog niet verdwenen zijn. Je kunt ook gaan wonen in huizen
waar mensen gestorven zijn, maar je weet het niet. Of je kunt een hele
kindertijd doorbrengen in een slaapkamer waar iemand zich van het leven heeft
beroofd of, erger nog, vermoord is. Dat zijn allemaal dingen die we beter niet
weten.
lees vanaf hier deel 1
lees hier vanaf het begin van deel 2