vrijdag 21 februari 2020

LVO 111



De herinnering aan mijzelf, staande voor die vrachtwagen waarvan de laadklep was neergelaten en treurend om een in de verhuizing verloren gegane driewieler, is niet mijn verste herinnering. Dat kan niet want ik herinner mij ook nog dat ik samen met mijn ouders dat nieuwe huis was gaan bekijken. Dat moet dus enige tijd – weken? maanden? – voor die verhuizing zijn geweest.

Ik zeg nu wel dat ik daar samen met mijn ouders was, maar dat weet ik ook al niet meer zeker. Ik weet niet of ze er allebei waren. Ik weet ook niet of mijn moeder – zij was er in elk geval bij – behalve mij ook mijn broer en zus had meegenomen. Nu goed, dat doet er niet toe. Wat mij wel nog altijd helder voor de geest staat, is dat wij min of meer op het middaguur bij de mensen die er toen nog woonden aanklopten aan een deur die rechtstreeks toegang bood tot de woonkamer. Vreemd dat ik het mij herinner maar het gezin Van Belleghem was net aan het eten. Wij vielen dus met de deur in huis, de woonkamer in waar die onbekende mensen aan het eten waren, een beetje ongelegen al bij al. Dat strookt overigens met het ongelegene en ongewenste van ons bezoek: wij waren kandidaat-kopers en door ons zouden die mensen moeten verhuizen. Allicht was dat voor hen niet zo prettig.

Van de rondleiding in het huis die zich dan moet hebben voltrokken, is het enige wat mij is bijgebleven het vreemde behangselpapier in de woonkamer: het vertoonde een zich voortdurend herhalend patroon van grote bontgekleurde bloemen en vogels tegen een zwarte achtergrond. Dat vond ik ongewoon: in het huis dat wij op dat ogenblik bewoonden waren de muren niet donker maar bleek. Dat huis stond in de Prins Alexanderstraat, in dezelfde gemeente. Het donkere behangselpapier van de Van Belleghems maakte indruk op mij; de drukke en als het ware luidruchtige constellatie van het opgedrukte patroon oogde tegelijk somber en frivool.

Mijn ouders beslisten dat ze het huis zouden kopen. De Van Belleghems verhuisden naar een bungalow aan de Ryckeveldestraat, die parallel liep met de Populierendreef. De vader was vrachtwagenchauffeur, soms stond zijn trekker voor zijn huis geparkeerd. De kinderen hadden iets met de roeisport te maken, zo staat me nu voor de geest zonder dat ik daar ook maar enige concrete aanwijzing voor heb. Dat die mensen nog in het huis gewoond hadden waar ik de volgende veertien jaar zou doorbrengen, bleef al die tijd de enige band tussen hen en mij. Het is altijd vreemd, te beseffen dat er in het huis waarin je woont ooit andere mensen hebben gewoond, zoals het ook vreemd is te beseffen dat er misschien nog een huis is waar je zult gaan wonen en waaruit de mensen die er nu nog wonen nog niet verdwenen zijn. Je kunt ook gaan wonen in huizen waar mensen gestorven zijn, maar je weet het niet. Of je kunt een hele kindertijd doorbrengen in een slaapkamer waar iemand zich van het leven heeft beroofd of, erger nog, vermoord is. Dat zijn allemaal dingen die we beter niet weten.



(wordt vervolgd) 
lees vanaf hier deel 1
lees hier vanaf het begin van deel 2