Over de eerste acht jaren van het huwelijk
van mijn ouders, tot mijn geboorte in 1961 en dan nog een eind daarna
natuurlijk, weet ik nagenoeg niets. Ik tast in het duister. Het was ook een
duistere tijd, denk ik. Mijn ouders moeten het bijzonder moeilijk hebben gehad,
mijn vader met zijn gezondheid en mijn moeder met de eindjes aan elkaar knopen.
Ze wisten het hoofd boven water te houden.
De naoorlogse relance was volop aan de
gang. De Wereldtentoonstelling van Brussel in 1958 trok in vele
familiefotoalbums een spoor. Niet in het onze. Of mijn ouders een bezoek hebben
gebracht aan de grootse demonstratie van vooruitgangsoptimisme, weet ik niet.
Ik heb er nooit een relict van gezien, noch heb ik hen er ooit iets over horen
vertellen – terwijl dat toch in veel familieoverleveringen vaste prik was.
In weerwil van de beeldvorming en de indoctrinatie
was met Expo 58 de Gouden Tijd nog niet echt aangebroken. De winters van '61 en
'62 waren beenhard – aan de Belgische kust was de zee dichtgevroren. De
Schoolstrijd woedde en grote stakingen stelden het regime op de proef. De Koude
Oorlog bracht de wereld aan het wankelen, maakte de mogelijkheid van een
apocalyps tastbaar.
In haar doctoraalstudie over Expo 583
belicht Johanna Kint het filosofisch en ideologisch klimaat van die tijd. Het
toeval wil dat twee sombere publicaties waar zij aandacht aan schenkt allebei
in mijn geboortejaar werden gepubliceerd. In From Uto to Nightmare wijst Chad Walsh op de paradox tussen
enerzijds de talrijke verwezenlijkingen die de mensheid had bewerkstelligd op
het vlak van techniek, wetenschap en gezondheid, en de mogelijke
verwezenlijkingen die nog wachtten, en anderzijds het feit dat de twintigste
eeuw toch ook werd gekenmerkt door atoomdreiging, de uitputting van de
grondstoffen, de toenemende overbevolking en twee gruwelijke oorlogen, met
mogelijk nog een derde in het verschiet. Een gelijkaardig geluid bij Fred
Polak, die in datzelfde jaar 1961 in The
Image of the Future een somber toekomstbeeld ophing: de mens dreigt het
slachtoffer te worden van zijn eigen uitvindingen – technologie en wetenschap
dragen niet bij tot de verwezenlijking van het beste in de mens. Polak waagde
zich aan een reeks voorspellingen die tien jaar later in het Rapport van de Club van Rome zouden
worden bevestigd: ‘Zo is er de gestage “vooruitgang” op het vlak van militaire
technologie, op gevaar af van de totale destructie van de aarde en van de
mensheid. Zo zijn er de verspilling en uitputting van de energiebronnen van de
aarde en de uitputting van deze planeet als gevolg van de toenemende
wereldbevolking, met als ultieme alternatieven honger, oorlog of beide. De
industriële automatisering brengt het gevaar van verdere mechanisering, steeds
groter wordende werkloosheid en “spiritueel dodende” vrijetijdsbesteding met
zich mee. De technocratische massacultuur leidt, ook in westerse democratische
landen, tot de depersonalisering van de mens en het verlies van de “homo
humanus”.’4
Voor mijn moeder gingen die jaren
grotendeels op in zwangerschappen en het ter onzekere wereld brengen van haar
vijf kinderen. Het eerste kind werd al in 1954 geboren, amper – of niet eens? –
een jaar na het huwelijk, de volgende vier zagen het levenslicht in 1955, 1956,
1958 en 1961. Van zelf gaan werken en voor brood op de plank zorgen zal niet of
nauwelijks sprake zijn geweest. Op een foto waarop ik mijn broer en zus herken,
op de leeftijd van vijf of zes jaar, draagt een amper dertigjarige vrouw een
baby op de arm: dat zal ik dan wel zijn. Mijn moeder ziet er bleek en getrokken
uit. Veel overschot heeft zij niet, wellicht is zij oververmoeid.
Mijn vader sukkelde al van voor zijn
huwelijk van het ene fysieke ongemak naar het andere. Tuberculose, aantasting
van de oogzenuw, talrijke breuken als gevolg van een verkeersongeluk. Daarvoor
en tussendoor zal hij wel zijn bezigheden hebben gehad. En zijn fierheid. Ik
weet dat hij wat journalistiek werk verrichtte. Veel zal dat niet hebben
opgebracht.
Op een van hun drie adressen in de
Borinage hielden ze enige tijd een kruidenierswinkel open. In Brugge vond mijn
moeder werk als verpleegster. Met mijn vader had ze hoe dan ook al een lastige
patiënt in huis. Zijn herstel na het auto-ongeluk duurde vele maanden. Er was
geen geld. Mijn ouders leden armoede. En hun kinderen groeiden daarin op.
4 Parafrasering van Johanna
Kint, Expo 58 als belichaming..., 34
lees vanaf hier deel 1
lees hier vanaf het begin van deel 2