Private betekenis en
publieke communicatie
Een vraag blijft open: hangt de betekenis, het écht
betekenisvolle, dan samen met het private, met datgene wat gegroeid is in en
vanuit een persoonlijke beleving? Hoe is de verhouding met de meer voor de hand
liggende functie van de taal, namelijk als middel tot communicatie?
Indien het waar is dat betekenis afhangt van de private
associatie, dan moet toch vastgesteld worden dat de tendens om alles – ook de
taal – te rationaliseren, dat wil zeggen: eenduidig te maken, en dus te
zuiveren van alle private, en derhalve oncontroleerbare componenten, precies de
tegenovergestelde richting uitgaat, met name die van een toenemende
betekenisloosheid. Dan lijkt de rationaliseringstendens toch lijnrecht
tegenover de rijkdom van het persoonlijke leven te staan? Want waaruit anders
dan uit contingente, niet voorgeschreven ervaringen kan die rijkdom bestaan? In After Babel stelt Steiner: “Each living person draws (…) on two
sources of linguistic supply: the current vulgate corresponding to his level of
literacy, and a private thesaurus.’ (AB 46)
En wat verder: ‘Each communicatory gesture has a private risidue.’ (AB 46)
Dat element van privacy vervult een voor de communicatie
essentiële taak, namelijk dat een gedeelte van de boodschap onuitgesproken zou blijven. Dit lijkt
volslagen onpragmatisch, maar is het geenszins. Communicatie drijft
noodzakelijkerwijs op dubbelzinnigheid en onduidelijkheid. Wie luistert immers
naar het op voorhand reeds perfect voorspelbare? De uitwendige publieke
taaluiting wordt steeds begeleid door een inwendig en impliciet standpunt dat
méér weet.
In ‘The distribution of discourse’, een essay waarin Steiner
overigens met betrekking tot de draagkracht van de taal tot dezelfde conclusies
komt (vermindering van draagkracht als gevolg van buitensporige proliferatie),
wordt het onderscheid uitgewerkt tussen internal
en external speech: inwendige en
uitwendige spraak.
De uitwendige spraak
wordt begrensd door taboes, door regels die binnen een bepaalde
maatschappelijke context bepalen waarover wel en waarover niet gesproken kan en
mag worden. De inwendige spraak is
aan die taboes niet onderworpen, en stelt het individu daardoor in de
gelegenheid zich tegen zijn sociale omgeving te profileren. Daarom staat die
inwendige spraak volgens Steiner borg voor ‘the origins and conservation of the
ego’ (OD 64). Dus niet alleen
instandhouding, maar zelfs oorsprong van het ego. Wat de instandhouding
betreft: Darwin stelde dat het taalvermogen in het kader van de evolutie
belangrijk was omdat de mens zich door het middel van de (uitwendige)
communicatie een voorsprong op het dier kon verwerven. Darwin beklemtoonde
echter niet het evolutieve belang van de inwendige spraak. Toch is dit belang volgens Steiner
onmiskenbaar: ‘It is entirely possible to envisage an evolutionary scenario in
which the dynamics of survival would entail the early development of
inner-directed and intra-personal adress.’ (OD 63)
Nu is het volgens Steiner ook plausibel te stellen dat zelfs
de constitutie van het ego doorheen de inwendige spraak voorafgaat aan de
sociale matrix: ‘So that there can be semantic exchange distinguishable from
echo there must be a determination of integral source.’ (OD 64)
Welke chronologie er nu moet aangenomen worden (eerst de in-
dan wel de uitwendige spraak) is niet zozeer een probleem. Belangrijker is dat
er geen betekenis lijkt te kunnen worden geconstitueerd zonder een interactie
van in- en uitwendige spraak. Of anders gesteld: er is geen zinvolle
exteriorisering mogelijk zonder een marge van privacy, die ongeëxpliciteerd
blijft. Wat zich precies in die marge bevindt, het taboe, is cultuurgebonden,
evenals het feit dát er taboe is, zoals heden ten dage blijkt uit de tendens om
alles ‘bespreekbaar’ te maken.
Wanneer er – zoals in een cultuur zonder taboes – een verschuiving
optreedt in de kwantitatieve verhouding tussen in- en uitwendige spraak;
wanneer met andere woorden een andere houding wordt aangenomen ten opzichte van
de graad van expliciteerbaarheid, of beter: ten opzichte van de graad van wenselijke of toelaatbare expliciteerbaarheid, dan zal dit, gezien de relatie
tussen inwendige spraak en identiteit, een weerslag hebben op de identiteit. Of
op de persoonlijke beleving, wat op hetzelfde neerkomt, omdat deze afhangt van
de private associatieve context, die slechts in stilte kan opgebouwd worden.
Wat het erotisch taalgebruik betreft, komt dit neer op de
volgende concrete vraagstelling: ‘To what degree is te relative distribution of
sexual discourse between private and public, between socially-licit and
clandestine, between gentil and argotic, a reliable guide to the study of
erotic behaviour?’ (OD 77) Zo is
bijvoorbeeld de ‘externalization of what was once was inchoate and private’ (OD 80), teweeggebracht door de
psychoanalyse, een niet te onderschatten factor in de recente ingrijpende
verandering in de beleving van de seksualiteit. Indien we aannemen dat de
intensiteit van de beleving correleert met de mate van eigen inbreng (doorheen
de verbeelding), dan kunnen we stellen dat die ingrijpende verandering in de
beleving neerkomt op een ingrijpende vervlakking.
Lees hier
vanaf het begin.