dinsdag 4 februari 2020

Steiners pleidooi voor stilte 1

In mijn licentiaatsverhandeling (KU Leuven, Wijsbegeerte, 1986) wijdde ik een hoofdstuk aan de gisteren overleden filosoof en filoloog George Steiner. Ik sla het er, bij wijze van eerbetoon, nog eens op na. Vanaf vandaag in enkele afleveringen.

Linguïstisch scepticisme

In het essay ‘After the book?’, opgenomen in de bundel On Difficulty and Other Essays (1978) , vat Steiner de redenen samen waarom hij de toekomst van de literatuur in het bijzonder en van de taal in het algemeen somber inziet. De oorsprong van de twijfel omtrent de vermogens van de taal is volgens hem viervoudig.

a. Binnen de literatuur zelf is er in de laatste eeuw een stroming geweest die de ontoereikendheid van het referentievermogen van de taal expliciteerde. Het gaat meer bepaald om ‘the period from Rimbaud and Mallarmé to Dada and Surrealism’. Die ontoereikendheid was een nieuwe factor, aangebracht door een gewijzigde culturele context. In ‘The Retreat from the Word’ (in Language and Silence (1967)) verklaart Steiner zich nader: ‘The crisis of poetic means (…) arose from awareness of the gap between the new sense of psychological reality and the old modes of rhetorical and poetical statement.’ (LS 48) In datzelfde essay argumenteert Steiner dat dezelfde evolutie zich binnen andere domeinen van de betekenisoverdracht heeft voorgedaan, zoals in de muziek en in de schilderkunst.)

De explicitatie van de ontoereikendheid van het referentievermogen van de taal heft die ontoereikendheid overigens nog verder doen toenemen.

(b) Een tweede bron van twijfel aangaande het referentievermogen van de taal is te vinden binnen de filosofie. De formele logica, het logisch positivisme en vooral de eerste Wittgenstein hebben heel wat van de vanzelfsprekendheid waarmee de taal functioneerde in één haal weggeveegd. Met de Tractatus wordt de actieradius van de taal drastisch ingeperkt: ‘The confidence in the medium which animates earlier philosophical monuments – those of Kant, of Hegel, of Schopenhauer, of Bergson – is simply no longer available.’ (OD 195)

(c) Ook de snelle ontwikkeling van de exacte wetenschappen heeft het bewustzijn aangescherpt dat niet alles in taal te vatten is. Een steeds groter aandeel van de realiteit wordt tegenwoordig benaderd vanuit de ‘non verbal semantic systems of mathematics’ (OD 195). Pogingen om de totale werkelijkheid in woorden te vatten, zoals de Summa van Thomas van Aquino, de Divina Commedia van Dante, of Ulysses van Joyce – volgens Steiner ‘probably the last coherent attempt at a summa mundi’ (LS 105) – zijn nu niet langer mogelijk. Samen met de homo universalis heeft de lingua universalis meer en meer de plaats moeten ruimen voor de mathesis universalis. De exacte wetenschap eist steeds meer gebieden van de werkelijkheid voor zich op. De breuk tussen de verbale taal en de non-verbale semantische systemen van de exacte wetenschap wordt zo groot, de ‘cult of the positive’ (LS 37) zo ingrijpend, dat het meer en meer lijkt alsof ‘reality now begins outside verbal language’ (LS 37). ‘The retreat from the word’ begint zich zelfs te laten gevoelen in bij uitstek verbale disciplines als historiografie, economie, sociologie en filosofie.

(d) De vierde bron van ‘linguistic scepticism’ (OD 195) – en het is het eerste aspect ervan dat ons interesseert – is: ‘…the cheapening, the dehumanization, the muddling of words through the mass media and through the lies of barbarism in modern politics’ (OD 196)

Taal, met andere woorden, kan versleten worden: ‘…in which word and genre seemed tarnished, flattened to the touch, like coin too long in circulation’ (LS 70-71).

Iets kan slechts een maximum aan betekenis dragen indien het zich kan profileren tegen de nodige stilte. Indien echter álles met betekenis beladen wordt, dan belanden we onvermijdelijk in een chaotische ruis.

Steiner komt op verschillende plaatsen en vanuit verschillende gezichtspunten op dit onderwerp terug.