vrijdag 7 februari 2020

wolken 3558-3568


wolkenfragmenten uit Cees Nooteboom, Voorbije passages

3558
Aan de andere kant, niet iedereen is aan diezelfde kracht onderhevig, want op een andere plek in diezelfde leegte komt een vierspan van centaurs aanrazen met Hercules in een half in de wolken verpakte zegekar. (11)

3559
Wolken in tinten van grauw en wit en opgedroogd bloed herbergen al die rondspattende allegorische figuren (...) (19)

3560
Alsof ik zelf op een wolk sta en meezweef, zo voel ik me een beetje duizelig worden tussen het baldadige visuele geweld van die beelden, en toch, tegelijkertijd is alles licht, soms bijna doorschijnend. (20)

3561
Er zijn weer wolken, de chauffeur is zwijgzaam en ik geef me over aan nutteloze bespiegelingen. (88)

3562
De wereld valt steeds verder van ons af, dunne heksenwolkjes jagen langs de hellingen, en dan ineens scheurt het grote grijze voorhang en zien we het kale voorhoofd van de oude acteur, plat, een beetje barbaars, een lompe majesteit die een stil spel met de wolken speelt, dan zien we hem wel, dan weer niet, en telkens is hij anders. (92)

3563
De boeddha, zwart als kool met enorme, dwingende parelmoeren ogen torent als een solide donderwolk boven ons, maar zijn achterkant, die je ook mag zien, heeft door zijn idiote grootte iets indecents, en dat, met de ons omringende vroomheid en van ouds bekende klerikale geldzucht die zich uit in religieuze koopjes en offerblokken, wekt bij mij een giechelige, licht meisjesachtige stemming op. (110-111)

3564
(…) en sta nu op de boot in een storm die de oceaan leegveegt en grijze wolkenlegers op elkaar toejaagt alsof ze elkaar moeten rammen. (144)

3565
De generaal geeft ons een hand en kijkt naar de eerste sterren in een groot gat in de hemel, links naast de wolken: ‘zij bevestigen mij de onbetekenendheid van de dingen.’ (153)

3566
IJzeren wolken hangen er dan boven de roestige, eindeloze velden van het oude koninkrijk Navarra. (186)

3567
Olijfboomgaarden liggen tegen de hellingen, langs de weg zie ik de kleine blauwe bloemetjes van de wilde rosmarijn, en aan het eind van de dag, hoog tegen de dwalende, zeilende wolken opgetild, het ommuurde kasteel van Alcañiz. (195-196)

3568
Vier uur later is het nog steeds ochtend, maar dan ben ik al over het Plein van de Vrede, de Bende van Vier en honderd miljoen Chinezen gevlogen en land tussen een woeker van wolkenkrabbers die als een ziekte in de vale heuvels ligt, Hong Kong. (199)